Het persoonlijk voornaamwoord (ontleden)

Grammatik 
Ontleden: het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Grammatik 
Ontleden: het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp

Slide 1 - Slide

Ontleden
De naamvallen worden in het Duits niet alleen gebruikt na een voorzetsel, maar ook om aan te geven of het om het onderwerp, meewerkend voorwerp of een lijdend voorwerp in de zin gaat. 

Je moet ontleden om de juiste naamval te bepalen. 

Slide 2 - Slide

De 1e naamval of Nominativ gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het onderwerp in de zin is.

Ik ga naar de dokter. 

Ich gehe zum Arzt. 
Ik is het onderwerp in de zin. 
Het onderwerp vind je door de vraag te stellen: wie/wat+gezegde?

Wie gaat? = ik = ich

Slide 3 - Slide

Wat is het onderwerp in deze zin:
Kann ich dich morgen besuchen?
A
ich
B
kann
C
dich
D
morgen

Slide 4 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Er sieht sie immer in der Schule.

Slide 5 - Open question

De 3e naamval of Dativ gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het meewerkend voorwerp in de zin is.

De dokter geeft mij tabletten.  

Der Arzt gibt mir Tabletten. 
mij is het meewerkend voorwerp in de zin. 
Het meewerkend voorwerp vind je door de vraag te stellen:
aan wie/voor wie+gezegde+onderwerp(+lijdend voorwerp)?

Aan wie geeft de dokter tabletten? = aan mij = mir

Slide 6 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Der Vater erzählt ihm eine Geschichte.

Slide 7 - Open question

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Oma gibt ihr einen Kuss.
A
oma
B
gibt
C
ihr
D
einen Kuss

Slide 8 - Quiz

De 4e naamval of Akkusativ gebruik je als het persoonlijk voornaamwoord het lijdend voorwerp in de zin is.

De dokter opereert mij.  

Der Arzt operiert mich
mij is het lijdend voorwerp in de zin. 
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: wie/wat+gezegde+onderwerp?

Wie opereert de dokter? = mij = mich

Slide 9 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin:
Ich hole dich vom Bahnhof ab.

Slide 10 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin:
Wir haben euch in der Stadt gesehen.

Slide 11 - Open question

Hoe vind je het juiste persoonlijk voornaamwoord?
ONTLEDEN  
1e. Wie of wat + gezegde? = onderwerp (HIJ)
3e. Aan wie/voor wie + gezegde + onderwerp +(lijdend voorwerp)? = meewerkend voorwerp (AAN HEM)
4e. Wie of wat + gezegde + onderwerp? = lijdend voorwerp (HEM)

Slide 12 - Slide

Ich gebe (hem) mein Buch.
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 13 - Quiz

Ich kenne (u) doch!
A
Sie
B
Ihnen

Slide 14 - Quiz

Ich habe (jullie) hier noch
nie gesehen.
A
ihr
B
euch

Slide 15 - Quiz

Er trainiert (hen) schon lange.
A
sie
B
ihnen

Slide 16 - Quiz

ik - Zeigen Sie _____ den Weg, Frau Müller?

Slide 17 - Open question

jij - Wir verstehen ________ nicht.

Slide 18 - Open question

jullie - Die Polizei hat _______ gestern vom Unfall erzählt.

Slide 19 - Open question

ich - Uta, kannst du ________ erklären, wie dieses Gerät funktioniert?

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Video