Thema 3 B5 Immuunsysteem

Thema 3  

De bloedsomloop



B5 
Het immuunsysteem


1 / 29
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 3  

De bloedsomloop



B5 
Het immuunsysteem


Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Wat zag je in het filmpje ook alweer gebeuren?

Slide 3 - Open question

Wat gaan we doen?
  • Herhalingsvragen B4 (4 min)
  • Leerdoel B5 (1 min)
  • Uitleg B5: - Lichaamsvreemd, antigenen, antistoffen (10 min)
                           - Immuniteit, vaccinatie, allergische reactie (10 min)
  • Zelfstandig aan de slag met de opdrachten (15 min)
  • Afsluiter B5 (5 min)
            

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Wat was je score?

Slide 6 - Open question

Leerdoelen B5
3.5.8 Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming
bieden tegen infecties.

3.5.9 Je kunt beschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan.

3.5.10 Je kunt omschrijven wat er aan de hand is bij een allergie.

Slide 7 - Slide

Doe je met mij mee of ga je zelf aan de slag met de uitlegvideo? Of kies je liever voor het boek?

(mag alleen wanneer je boven een 6,0 hebt gehaald bij de laatste repetitie!)
Docent
Uitlegvideo
Boek

Slide 8 - Poll

Slide 9 - Video

Lichaamsvreemd
  • Stoffen die niet in je lichaam thuishoren
  • Van lichaamsvreemde stoffen kun je ziek worden. 

Barrières voor ziekteverwekkers:
  1. De eerste barrière is de huid. Als je een wond hebt, kunnen bacteriën de huid binnendringen. De wond raakt dan ontstoken.
  2. Slijmvliezen en trilharen
  3. Zoutzuur

Slide 10 - Slide

Infectie
  • Virussen en bacteriën veroorzaken infecties
  • Virussen bestaan niet uit cellen en zijn niet levend
  • Het immuunsysteem herkent virussen en andere ziekteverwekkers aan antigenen.
  • Een antigeen is een eiwit op de buitenkant van een cel of van een virus 
  • Lichaamsvreemde antigenen activeren het immuunsysteem.

Slide 11 - Slide

Bestrijding
  • Witte bloedcellen kunnen ziekteverwekkers (bacteriën/ virussen) onschadelijk maken door insluiten (fagocytose




  • Andere witte bloedcellen maken eiwitten genaamd antistoffen (zijn specifiek)
  • Ziekteverwekker pas onschadelijk wanneer volledig bedekt met antistoffen

Slide 12 - Slide

Natuurlijke immuniteit
  • Bij natuurlijke infectie maken witte bloedcellen na tijdje pas antistof daarom vaak eerste keer ziek
  • Wanneer snel een grote hoeveelheid antistoffen wordt gemaakt, word je niet ziek (immuun)
  • Antistoffen worden bij een tweede infectie veel sneller aangemaakt, omdat witte bloedcellen onthouden hoe ze gemaakt zijn
  • Zelf de ziekte dus ondergaan

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Kunstmatige immuniteit
  • Om mensen actief immuun te maken, worden er dode of zwakke ziekteverwekkers in je lichaam gespoten (vaccin)
  • Zo maakt de wittte bloedcellen alvast antistoffen aan
  • Hoogstens kort even ziek
  • Passief: kant-en-klare antistoffen ingespoten
  • Kunstmatige mmuniteit is dus ontstaan door vaccinatie
  • Rijksvaccinatieprogramma 

Slide 15 - Slide

Allergie
  • Overgevoelig voor bepaalde stoffen
  • Symptomen: rode plek, huiduitslag, een branderig gevoel, jeuk of ontstekingen

Anafylactische reactie:
  • Ernstigere reactie bij herhaling contact,  slijmvliezen zwellen op en je krijgt dikke lippen, rode vlekken op de huid en je wordt benauwd.
  • Nog heftiger: de bloedvaten verwijden en kan de bloeddruk dalen (EpiPen)

Slide 16 - Slide

Zelfstandig aan de slag
  • Maak eerst opdracht 1 t/m 5
  • Kijk deze opdrachten na met het antwoordboek
  • Maak de opdrachten 6 t/m 9 (+10)
  • Kijk ook deze opdrachten goed na en vul je antwoorden aan
  • Oefen de flitskaarten en maak de Test Jezelf van B5

Klaar?
Lees de Samenhang op bladzijde 218 en maak opdracht 11

timer
10:00

Slide 17 - Slide

Afsluiter B5
3.5.8 Je kunt beschrijven hoe antistoffen bescherming 
bieden tegen infecties.
3.5.9 Je kunt beschrijven op welke manieren immuniteit kan ontstaan.
3.5.10 Je kunt omschrijven wat er aan de hand is bij een allergie.

Slide 18 - Slide


Wat is immuniteit?
A
Immuniteit is dat 1 persoon wel 100 anderen kan besmetten
B
Als je immuun bent dan word je heel ziek van een ziekteverwekker
C
Als je immuun bent dan kun je anderen heel erg besmetten met het virus
D
Als je immuun bent dan word je niet ziek van een ziekteverwekker

Slide 19 - Quiz

Wat is natuurlijke immuniteit?
A
je bent gevaccineerd en hebt daardoor antistoffen tegen de ziekte.
B
Je bent ziek geweest en hebt daardoor antistoffen tegen de ziekte.
C
je bent immuun door een vaccinatie
D
je bent immuun zonder ziek geweest te zijn.

Slide 20 - Quiz

Kunstmatige immuniteit
A
immuniteit die ontstaat doordat je al een keer een bepaalde ziekte hebt gehad
B
immuniteit die ontstaat door inenting met een vaccin, zoals de griepprik
C
Lichaamsvreemde stoffen die een ziekte veroorzaken
D
Lichaamsvreemde stoffen die geen ziekte veroorzaken

Slide 21 - Quiz

Een nadeel van passieve immuniteit is...
A
het is duur omdat het maken van antistoffen duur is
B
het is kortdurend omdat de antistoffen afgebroken worden
C
het is kortdurend omdat de antistoffen maar kort aangemaakt worden door je lichaam
D
het is gevaarlijk om antistoffen in je lichaam te spuiten

Slide 22 - Quiz

Wat is een voorbeeld van kunstmatige passieve immuniteit
A
vaccinatie
B
serum toedienen
C
een ziekte doormaken
D
borstvoeding

Slide 23 - Quiz

Wat voor immuniteit is dit?
Iemand krijgt een corona-vaccinatie.
A
Natuurlijke immuniteit
B
Kunstmatige actieve immuniteit
C
Kunstmatige passieve immuniteit

Slide 24 - Quiz

Wat is een allergie?
A
Een reactie van het immuunsysteem op een ongevaarlijke stof
B
Een vorm van immunisatie
C
Een erfelijke afwijking in het immuunsysteem
D
Een ander woord voor anafylactische shock

Slide 25 - Quiz

Alice heeft een pinda-allergie en heeft daarom altijd een EpiPen bij zich. Wanneer moet Alice haar EpiPen gebruiken?
A
Voordat ze iets gaat eten waar pinda’s in zitten.
B
Wanneer ze na het eten van pinda’s een anafylactische reactie krijgt.
C
Wanneer ze een branderig gevoel krijgt na het eten van pinda’s.

Slide 26 - Quiz

Hoe noem je een allergie voor pollen?
A
Longemfyseem
B
astma
C
hooikoorts
D
COPD

Slide 27 - Quiz

Nog een keer of meer uitleg nodig?

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video