Schrijven brief

Brieven schrijven
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Brieven schrijven

Slide 1 - Slide

Herhaling conventies

Slide 2 - Slide

Formeel is...
A
netjes taalgebruik
B
spreektaal

Slide 3 - Quiz

Je gaat een informele brief schrijven aan Milio, schrijf een correcte aanhef.

Slide 4 - Open question

Je gaat een informele brief schrijven aan Milio, schrijf een correcte afsluiter.

Slide 5 - Open question

Wat schrijf je in de inleiding?

Slide 6 - Open question

Wat schrijf je in het slot?

Slide 7 - Open question

Mag je de inleiding beginnen met 'ik'?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

Conventies brief
Aanhef

Inleiding 

Kern

Slot

Slotgroet
Formeel                                           Geachte meneer Vaas,

Stel jezelf voor. Schrijf waarom je de brief schrijft.

Beantwoord de 5W1H-vragen

Wat verwacht je van de lezer?

Met vriendelijke groet,
Naam Achternaam
Informeel                                        Hallo Teun, / Beste Teun,

Stel jezelf voor. Schrijf waarom je de brief schrijft.

Beantwoord de 5W1H-vragen

Wat verwacht je van de lezer?

Groet,
Naam

Slide 9 - Slide

Taalgebruik
Formeel
- u/uw
- hele zinnen
- geen spreektaal
- nette woorden
Informeel
- je/jij
- hele zinnen
- persoonlijk

Slide 10 - Slide

Veel gemaakte fouten

Slide 11 - Slide

Ik las ... boek.
A
jou
B
jouw

Slide 12 - Quiz

Ik geef dat boek aan...
A
jou
B
jouw

Slide 13 - Quiz

Jou/jouw
Jouw: Wanneer je wil laten zien dat iets een bezit is.
- Jouw boek, jouw klas, jouw dag

Jou: wanneer je verwijst naar iemand.
- Ik kijk naar jou

TIP: 
Als je het door “zijn” kunt vervangen, is het jouw (bezittelijk voornaamwoord). 
Als je het door “hem” kunt vervangen, is het jou (persoonlijk voornaamwoord). 

Slide 14 - Slide

Hij (willen) naar Walibi.
V.t. van 'willen'

Slide 15 - Open question

Hij (willen) naar Walibi.
t.t. van 'willen'

Slide 16 - Open question

wil/wilt - wou(den)/wilde(n)
Tegenwoordige tijd:
Ik wil - hij wil - wij willen

Verleden tijd:
Ik wilde - hij wilde - wij wilden

Slide 17 - Slide

Hoofdletters en leestekens

Slide 18 - Slide

Een zin begin je met een...

Slide 19 - Open question

Een zin eindig je met een...

Slide 20 - Open question

Wanneer gebruik je een komma?

Slide 21 - Open question

Hoofdletter - .?!
Een zin begin je altijd met een hoofdletter.

Een zin eindig je altijd met een punt, uitroepteken of vraagteken.
- Ben jij op school?
- Loop nou eens door!
- Mijn naam is Lola en ik ben 14 jaar oud.

Slide 22 - Slide

Komma
Wanneer gebruik je een komma? De belangrijkste:

- Tussen twee werkwoorden:
           > Wat je hebt, is veel huiswerk.
- Voor voegwoorden:
           > Ik ga naar school, omdat ik les heb.
- Bij opsommingen:
           > Ik koop boeken, eten en schriften.

Slide 23 - Slide

Hallo Casper, 

Mijn naam is Lola, ik ben 14 jaar oud en woon in Nieuw-Vennep. Deze brief schrijf ik, omdat ik jouw boek heb gelezen en daar vragen over heb.


Wat jij allemaal meemaakt in het boek, vind ik zo heftig en naar. Het pestgedrag van de andere kinderen is niet oké. Jouw verdriet snap ik en vind ik volkomen terecht.

Ik hoop dat het snel beter wordt.

Groetjes,
Lola

Slide 24 - Slide

Brieven schrijven

Slide 25 - Slide

Herhaling conventies

Slide 26 - Slide

Conventies brief
Aanhef

Inleiding 

Kern

Slot

Slotgroet
Formeel                                           Geachte meneer Vaas,

Stel jezelf voor. Schrijf waarom je de brief schrijft.

Beantwoord de 5W1H-vragen

Wat verwacht je van de lezer?

Met vriendelijke groet,
Naam Achternaam
Informeel                                        Hallo Teun, / Beste Teun,

Stel jezelf voor. Schrijf waarom je de brief schrijft.

Beantwoord de 5W1H-vragen

Wat verwacht je van de lezer?

Groet,
Naam

Slide 27 - Slide

Taalgebruik
Formeel
- u/uw
- hele zinnen
- geen spreektaal
- nette woorden
Informeel
- je/jij
- hele zinnen
- persoonlijk

Slide 28 - Slide

Jou/jouw
Jouw: Wanneer je wil laten zien dat iets een bezit is.
- Jouw boek, jouw klas, jouw dag

Jou: wanneer je verwijst naar iemand.
- Ik kijk naar jou

TIP: 
Als je het door “zijn” kunt vervangen, is het jouw (bezittelijk voornaamwoord). 
Als je het door “hem” kunt vervangen, is het jou (persoonlijk voornaamwoord). 

Slide 29 - Slide

wil/wilt - wou(den)/wilde(n)
Tegenwoordige tijd:
Ik wil - hij wil - wij willen

Verleden tijd:
Ik wilde - hij wilde - wij wilden

Slide 30 - Slide

Hoofdletter - .?!
Een zin begin je altijd met een hoofdletter.

Een zin eindig je altijd met een punt, uitroepteken of vraagteken.
- Ben jij op school?
- Loop nou eens door!
- Mijn naam is Lola en ik ben 14 jaar oud.

Slide 31 - Slide

Komma
Wanneer gebruik je een komma? De belangrijkste:

- Tussen twee werkwoorden:
           > Wat je hebt, is veel huiswerk.
- Voor voegwoorden:
           > Ik ga naar school, omdat ik les heb.
- Bij opsommingen:
           > Ik koop boeken, eten en schriften.

Slide 32 - Slide

Keuze personage
Kies een persoonage uit...
  • Een film (iHostage?)
  • Het voorlees boek (Milio - Misschien moet je iets lager mikken)
  • Een boek naar keuze, dat je zelf hebt gelezen.

Slide 33 - Slide

Beantwoord de vragen
1. Informeel of formeel?
2. Bedenk twee vragen die je voor het personage hebt.
3. Schrijf twee gebeurtenissen uit het boek op die jij goed/interessant vond. 
4. Bedenk wat  jij vond van wat hij/zij meemaakt in het verhaal​
 5. Leg uit wat jij van hem/haar vindt en waarom​
6. Laat zien dat je het verhaal goed hebt begrepen​ (verwerk details)
Schrijf een brief aan de hoofdpersoon. Verwerk vraag 2 tot en met 6 in jouw brief.

Slide 34 - Slide