Oefenen voor de toets

• Nederlands
• Middelbare school

Tijdens mijn vakantie verstuurde ik een heleboel kaarten.
verstuurde =

1. persoonsvorm
2. voltooid deelwoord
3. hele werkwoord
4. geen van deze antwoorden is juist

De docent heeft een spannend verhaal verteld.
verteld =

1. persoonsvorm
2. voltooid deelwoord
3. hele werkwoord
4. geen van deze antwoorden is juist

Johan gaat volgende week studeren voor zijn herexamen.
studeren =

1. persoonsvorm
2. voltooid deelwoord
3. hele werkwoord
4. geen van deze antwoorden is juist

Gisteren heeft de juf zes leerlingen straf gegeven.'
de juf =

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. geen van deze antwoorden is juist

Gisteren heeft de juf zes leerlingen straf gegeven.
heeft gegeven =

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. geen van deze antwoorden is juist

De jongen vertelde de klas een verhaal over Peru.
een verhaal over Peru =

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. geen van deze antwoorden is juist

* Mij zus gaf mijn moeder een dikke knuffel voor haar verjaardag.
mijn moeder is =

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

* Aan de muur hangt een hele oude klok.
Aan de muur is =

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

De slimme hond legde het balletje voor mijn voeten.
de =

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

De slimme hond legde het balletje voor mijn voeten.
slimme =

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Het knappe meisje rekende de moeilijke som in één keer uit.
uit =

1. lidwoord
2. voorzetsel
3. bijvoeglijk naamwoord
4. geen van deze antwoorden is juist

De kikker sprong zonder moeite uit de doos.
uit =

1. lidwoord
2. voorzetsel
3. bijvoeglijk naamwoord
4. geen van deze antwoorden is juist

De fietsen staan al een week in het rek.
fietsen

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. lidwoord
4. voorzetsel

De weggestuurde speler was erg boos

over de rode kaart die hij had gekregen.
Welk voltooid deelwoord is als bijvoeglijk naamwoord gebruikt?

Vul het bijvoeglijk naamwoord in.
het (besteden) geld

Vul het bijvoeglijk naamwoord in.
het (redden) paard

Vul het bijvoeglijk naamwoord in.
Het (gevallen) glas

Vul het verkleinwoord in.
koning

Vul het verkleinwoord in.
bal

Vul het verkleinwoord in
foto

Vul het verkleinwoord in.
taxi

Welk woord betekent ongeveer hetzelfde als:
gissen

1. overtuigen
2. raden

Welk woord betekent ongeveer hetzelfde als:
arresteren

1. vonnissen
2. oppakken

Welk woord betekent ongeveer hetzelfde als:
braken

1. overgeven
2. gruwen

welke woorden zijn leenwoorden?

1. champignon
2. cijfer
3. cadeau
4. tafel

Feiten zijn controleerbaar.

1. waar
2. niet waar

Feiten kunnen per persoon verschillen.

1. waar
2. niet waar

Ik vind het altijd lekker warm in het lokaal.
= een feit.

1. waar
2. niet waar

Het is nu 24 graden in het lokaal.
= een feit

1. waar
2. niet waar

De inleiding van een tekst is bedoeld om de aandacht van de lezer te trekken en deze nieuwsgierig te maken.

1. waar
2. niet waar

In het slot staat vaak het onderwerp van de tekst.

1. waar
2. niet waar

Een conclusie vind je in het slot.

1. waar
2. niet waar

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord juist?
(hout) lepel

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord juist?
de ... (breed) straat

Hoe schrijf je het bijvoeglijk naamwoord juist?
een ... (plastic) tas