Woensdag 8 februari bron D deel 1 3H1

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Bonjour tout le monde!

• Jassen uit
• telefoon in je tas
• Chromebook en boek op tafel
• Als de timer is afgelopen begint de les.

Leerdoel

Je weet wat de passé composé is.

Je weet hoe je de passé composé maakt.

Je weet dat deze tijd uit 2 werkwoorden bestaat.

Je kunt een regelmatig werkwoord in de passé composé vervoegen.

Ik heb in klas 2 de passé composé al eens voorbij zien / horen komen.

1. ja
2. nee

Le passé composé = 

de voltooid tegenwoordige tijd

Ik heb een broodje gegeten.

Wij zijn op vakantie geweest.

Ken jij deze tijd ook in je moedertaal?

1. oui
2. non
3. weet ik niet
4. mijn moedertaal is Nederlands

zinnen in de v.t.t.

hulpwerkwoord + voltooid deelwoord

hulpwerkwoord = de persoonsvorm

voltooid deelwoord = zelfstandig werkwoord (het ww. dat de handeling weergeeft)

hulpwerkwoorden

avoir

+

être

voltooid deelwoord

danser = dansé

vendre = vendu

finir = fini

Een regelmatig werkwoord zoals "chanter" eindigt in de pc op

1. é
2. i
3. u

Een regelmatig werkwoord zoals "vendre" eindigt in de pc op

1. é
2. i
3. u

Een regelmatig werkwoord zoals "rougir" eindigt in de pc op

1. é
2. i
3. u

Tu (danser) à la fête hier soir?

Elle (rendre) son livre à la bibliothèque.

Nous (grandir) cette année.

4 Onregelmatige werkwoorden

hebben = avoir 

zijn = être

maken/doen = faire

nemen = prendre

ik heb gehad

ik ben geweest

ik heb gemaakt / gedaan

ik heb genomen

j'ai eu

j'ai été

j'ai fait

j'ai pris

Leerdoel

Je weet wat de passé composé is.

Je weet hoe je de passé composé maakt.

Je weet dat deze tijd uit 2 werkwoorden bestaat.

Je kunt een regelmatig werkwoord in de passé composé vervoegen.

ex. 15a,b,c,d

zie de PLANNING van week 6

Hoe noemen wij de passé composé in het Nederlands?

Het gezegde bestaat uit 2 werkwoorden. Hoe noem je deze werkwoorden?