hoofdstuk 29

1 / 40
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Contante verkopen € 40.000,- per maand
Contante inkopen € 25.000,- per maand
Brutowinst 40% van de verkoopprijs
Bereken de ontvangsten in de maand maart.

A
€ 15.000,-
B
€ 40.000,-
C
€ 45.000,-
D
€ 120.000,-

Slide 33 - Quiz

Contante verkopen € 40.000,- per maand
Contante inkopen € 25.000,- per maand
Brutowinst 40% van de verkoopprijs
Bereken de uitgaven in de maand maart.

A
€ 24.000,-
B
€ 25.000,-
C
€ 75.000,-

Slide 34 - Quiz

De krediettermijn van debiteuren is 1 maand.
De verkoop op rekening is in januari € 25.000,-,
in februari € 30.000,- en in maart € 35.000,-.
Bereken de ontvangst in maart
A
€ 25.000,-
B
€ 30.000,-
C
€ 35.000,-
D
€ 90.000,-

Slide 35 - Quiz

De loonkosten bedragen € 10.000,- per maand.
Bereken de uitgaven voor de maand maart.
A
€ 10.000,-
B
€ 30.000,-

Slide 36 - Quiz

De rentekosten bedragen € 5.000,- per maand. Aan het einde van het kwartaal wordt rente en
€ 7.000,- aflossing betaald.
Bereken de uitgaven in de maand maart
A
€ 5.000,-
B
€ 12.000,-
C
€ 15.000,-
D
€ 22.000,-

Slide 37 - Quiz

De huurkosten bedragen € 7.000,- per maand en wordt aan het begin van ieder kwartaal betaald.
Hoeveel bedragen de uitgaven in maart?

Slide 38 - Open question

In januari is een bestelauto gekocht voor € 27.000,-, met een krediettermijn van 2 maanden.
De afschrijving is € 600,- per maand.
Bereken de uitgaven in maart.
A
€ 0,-
B
€ 600,-
C
€ 27.000,-
D
€ 27.600,-

Slide 39 - Quiz

Rente kosten
Inkoopwaarde van de omzet
Afschrijvings-
kosten
Inkopen
Verkopen
Geen ontvangst of uitgaven
Uitgaven
Ontvangsten
Aflossing

Slide 40 - Drag question