Voorbereiding examen lezen/luisteren

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vandaag
Nog een keer alles op een rij:

Voorbereiding examen lezen, kijken en luisteren

Na deze les weet je...
  • hoe het examen in zijn werk gaat;
  • wat voor soort vragen je krijgt;
  • hoe je je zelf kunt voorbereiden.

Slide 2 - Slide

Het examen lezen, kijken en luisteren
Je krijgt één totaalcijfer voor lezen en luisteren.


Duur van het examen:
 2F =   90 minuten
 3F = 120 minuten

Slide 3 - Slide

Het examen lezen, kijken en luisteren 
  • Je maakt het examen op de computer in Facet.
  • Ca. 50/60 meerkeuzevragen.
  • Links op het scherm staat een leestekst of een fragment uit een radio- of tv-programma. Rechts komt steeds een vraag in beeld.

Slide 4 - Slide

Examenvragen maken
Stappenplan:
  1. Oriënterend lezen
  2. Opdracht(en) lezen
  3. Leesstrategie toepassen (globaal / zoekend / intensief)
  4. Vraag beantwoorden

Slide 5 - Slide

Examenvragen maken
Voordat je de tekst en opdrachten gaat lezen kijk je naar......
  • ...de titel van de tekst
  • ...de inleiding / 1e alinea
  • ...de tussenkopjes
  • ...de plaatjes
  • ...opvallende teksten
  • ...de bron / schrijver
         Dit is oriënterend lezen. 

  • Hierna ga je de opdracht(en) lezen.

Slide 6 - Slide

Examenvragen maken
De volgende stap is:
  • Globaal lezen = snel door de tekst gaan om te weten waar het over gaat
    - Sla onbekende woorden en details over.
    - Lees opvallende teksten (tussenkopjes enz.).
    - Lees de eerste en laatste zin van elke alinea.
  • Zoekend lezen = zoeken naar bepaalde informatie.
    - De rest van de tekst sla je over.
  • Intensief lezen = de hele tekst regel voor regel lezen.

Slide 7 - Slide

Examenvragen maken
  1. De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.

  2. Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.

Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin

Slide 8 - Slide

Examenvragen maken

Slide 9 - Slide

Vragen over tekstdoelen - welke vier tekstdoelen zijn er ook al weer?

Slide 10 - Open question

Informeren
Instrueren
Overtuigen
Activeren
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel

Slide 11 - Drag question

Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?

Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)

Slide 12 - Slide

In welk tekstdeel wordt de hoofdgedachte vaak herhaald of samengevat?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In de tweede alinea
D
In het slot

Slide 13 - Quiz

Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden
Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?

Signaalwoorden
Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.

Slide 14 - Slide

Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar

Slide 15 - Drag question

Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
  1. Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
  2. Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?

Let op:
  • De inhoud van de tekst
  • De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
  • De vormgeving en manier van presenteren

Slide 16 - Slide

Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit

Slide 17 - Quiz

Vragen over feiten en meningen - wat is het verschil tussen feiten en meningen?

Slide 18 - Open question

Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders

Slide 19 - Quiz

Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft.
Ik vind dat... / Mijn mening is...

Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat, 

Slide 20 - Slide

Een redenering beoordelen
  • Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?

  • Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?

  • Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief of objectief?

  • Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?

Slide 21 - Slide

Geldig argument of niet?
Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.
Ja
Nee

Slide 22 - Poll

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De auteur of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.

Slide 23 - Quiz

Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.

Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.

Slide 24 - Slide

1

Slide 25 - Video

00:57
Welke houding heeft Anton Damen tegenover de Landelijke Opschoondag?
A
Enthousiast
B
Neutraal
C
Afwijzend
D
Kritisch

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Tips voor het examen lezen, kijken en luisteren
Voor het examen:
  1. Lees dagelijks een kwartiertje de krant (kan ook online)
  2. Kijk iedere dag naar het nieuws of een actualiteitenprogramma 

Tijdens het examen:
  1. Zorg dat je goed uitgerust bent.
  2. Lees de instructies (vooraf én bij de vragen) goed door.
  3. Neem je tijd.
  4. Baseer je antwoord op de tekst of het fragment.
  5. Lees alle antwoordmogelijkheden goed door.



Slide 28 - Slide

Voorbereiden op het examen
  • Gebruik de info die je van de docent hebt ontvangen.
  • Gebruik de theorie uit je boek
  • We gaan nog oefenen met  https://oefenen.facet.onl/facet/pages/oefen/mbo/?menu=3_0




Slide 29 - Slide

Hoe kun je je voorbereiden? (1)
  1. Ga naar:
    https://oefenen.facet.onl/facet/pages/oefen/mbo/?menu=3_0

  2. Zorg ervoor dat je een examen 2F of 3F aanklikt. Je weet je eigen niveau.
  3. Maak het oefenexamen.

Slide 30 - Slide