201111_1H2_Taalverzorging/grammatica/onderwerp

Welkom
klas 1H2

Het onderwerp van een zin



11 november 2020
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
klas 1H2

Het onderwerp van een zin



11 november 2020

Slide 1 - Slide

Bekijk de volgende twee woorden: vliegen en springt.


Noteer in één minuut bij elk woord zoveel mogelijk mensen, dieren of dingen die dit kunnen.


Slide 2 - Slide

Hoe ziet de les er vandaag uit?
Onderwerp van deze les: het onderwerp van een zin.

Uitleg: hoe vind ik het onderwerp? (2 manieren)
Zelf werken: opdrachten maken.
Zelf nakijken.
Afsluiting.

Slide 3 - Slide

Het onderwerp van een zin (manier 1)

Onderstreep de persoonsvorm.
Doe de zinsdeelproef.
Vraag: wie/wat + persoonsvorm?
Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Gisteren heeft mijn broer bij Albert Heijn een vegaburger gekocht.
Gisteren | heeft | mijn broer | bij Albert Heijn | een vegaburger | gekocht.
Wie heeft gekocht?
Antwoord = mijn broer; dus onderwerp = mijn broer.

Slide 4 - Slide

Het onderwerp van een zin (manier 2)
Onderstreep de persoonsvorm.
Doe de zinsdeelproef.
Verander de persoonsvorm van getal: enkelvoud wordt meervoud of andersom.
Het zinsdeel dat ook verandert, is het onderwerp.

Gisteren heeft mijn broer bij Albert Heijn een vegaburger gekocht.
Gisteren | heeft | mijn broer | bij Albert Heijn | een vegaburger | gekocht.
Gisteren | hebben | mijn broers | bij Albert Heijn | een vegaburger | gekocht.
Onderwerp = mijn broer.

Slide 5 - Slide

Goed opgelet...?

In de herfst vallen de gele blaadjes op de grond.

De kat zit zit in de vensterbank naar buiten te kijken.

De koffie smaakt 's ochtends altijd extra lekker.

Slide 6 - Slide

Wat ga je doen?

H2 blz. 54/55 opdracht 1, 2 en 3 zelf maken.




Overleg?
Ja, zachtjes met degene naast je.
Vragen?
Kom naar mij (één voor één).
Klaar?
Lezen in je boek of huiswerk maken.
timer
10:00

Slide 7 - Slide

Antwoorden opdracht 1
1 Muziek / kan / heel veel emotie / losmaken / bij mensen.
2 Ruud / gaat / vandaag / een keer / met de trein / naar zijn werk.
3 Veel mensen / vinden / scheef hangende lijsten / heel irritant.
4 Deze rode lange broek / vindt / Marianne / het mooist.
5 De klimaatverandering / komt / niet / door de stabiele zon.
6 De gymleraar / heeft / de basketballen / alvast / gepakt.

Slide 8 - Slide

Opdracht 2
1 speelt / Mieke
2 bestelde / Roxanne
3 De nieuwste dvd / is
4 gaf / onze mentor
5 Het favoriete programma / komt
6 had / Soumaya

Opdracht 3
1 heb - hebben
ik - wij
2 De personen - de persoon
zijn - is
3 moeten - moet
lezers - de lezer 
4 Twee klasgenoten - een klasgenoot
vonden - vond
5 De lerares - De leraressen
sprak - spraken
6 Ik - Wij
vinden - vind
Antwoorden opdrachten

Slide 9 - Slide

Rustig tas inpakken en vertrekken.


Vergeet je mondkapje niet! 

Slide 10 - Slide