Online les grammatica

Nederlands
Grammatica herhaling

Zinsdelen en woordsoorten
A2 - 20/21
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nederlands
Grammatica herhaling

Zinsdelen en woordsoorten
A2 - 20/21

Slide 1 - Slide

Voor de kerstvakantie heb je...
  • de grammatica (zinsdelen en woordsoorten) uit de brug van het boek herhaald en heb je de bijbehorende opdrachten gemaakt en nagekeken (voor antwoorden zie Peppels)

  • en heb je deze les grammatica online via LessonUp gemaakt




Slide 2 - Slide

Deze les ga je...
even weer een herhaling doen.
Maak de opgaven op de volgende slides als verwerking van de herhaalde stof.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


1. Wij aten vroeger altijd om zes uur.
A
Wij aten / vroeger /altijd / om zes uur.
B
Wij / aten / vroeger / altijd / om zes uur.
C
Wij /aten /vroeger altijd om zes uur.
D
Wij /aten /vroeger altijd /om zes uur.

Slide 5 - Quiz

Benoem de zinsdelen: Wij / aten / vroeger / altijd / om zes uur.
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Slide 6 - Open question

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


2. Jij moet de planten niet verwaarlozen.
A
Jij moet / de planten/ niet verwaarlozen.
B
Jij /moet /de /planten /niet verwaarlozen.
C
Jij /moet/ de planten niet verwaarlozen.
D
Jij / moet / de planten / niet / verwaarlozen.

Slide 7 - Quiz

Benoem de zinsdelen: Jij /moet /de planten /niet /verwaarlozen.
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Slide 8 - Open question

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


3. Jullie krijgen volgende week een proefwerk.
A
Jullie /krijgen /volgende week een proefwerk.
B
Jullie/krijgen /volgende /week /een/ proefwerk.
C
Jullie /krijgen /volgende week /een proefwerk.
D
Jullie /krijgen /volgende week een/ proefwerk.

Slide 9 - Quiz

Benoem de zinsdelen: Jullie /krijgen /volgende week /een proefwerk.
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Slide 10 - Open question

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


 4. Langzaam reed de witte auto langs de stoeprand.
A
Langzaam /reed /de witte auto/ langs de stoeprand.
B
Langzaam reed /de /witte/ auto langs de stoeprand.
C
Langzaam /reed /de witte auto langs /de/ stoeprand.
D
Langzaam /reed /de witte auto langs de stoeprand.

Slide 11 - Quiz

Benoem de zinsdelen: Langzaam /reed /de witte auto/ langs de stoeprand..
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Slide 12 - Open question

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


 5. Karel is dokter geworden op zijn dertigste.
A
Karel is /dokter geworden/ op zijn dertigste.
B
Karel /is /dokter /geworden /op zijn dertigste.
C
Karel /is dokter geworden /op zijn dertigste.
D
Karel /is dokter geworden /op /zijn dertigste.

Slide 13 - Quiz

Benoem de zinsdelen: /Karel/ is dokter geworden/ op zijn dertigste/.
nwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Slide 14 - Open question

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


 6. Ik heb hem duidelijk de waarheid gezegd.
A
Ik/ heb /hem duidelijk de /waarheid gezegd.
B
Ik heb /hem /duidelijk /de waarheid gezegd.
C
Ik /heb /hem /duidelijk /de waarheid/gezegd.
D
Ik /heb/ hem /duidelijk de waarheid gezegd.

Slide 15 - Quiz

Benoem de zinsdelen: /Ik/ heb /hem /duidelijk/ de waarheid/ gezegd.
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Slide 16 - Open question

Er volgen nu nog 5 zinnen die je gaat ontleden.
Nu worden de zinsdeelstrepen niet meer als hint gegeven.

Slide 17 - Slide

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


7. De prestaties van het hockeyteam bezorgen onze school een goede naam.
A
De prestaties van het hockeyteam/ bezorgen /onze school /een goede naam.
B
De prestaties van het hockeyteam /bezorgen/ onze /school /een goede /naam.
C
De prestaties van het hockeyteam/ bezorgen /onze school een /goede naam.
D
De prestaties /van het hockeyteam/ bezorgen /onze school /een goede naam.

Slide 18 - Quiz

Benoem de zinsdelen: De prestaties van het hockeyteam bezorgen onze school een goede naam.
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Slide 19 - Open question

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


8. Ieder jaar organiseert de voetbalvereniging een geweldige feestavond.
A
Ieder jaar /organiseert /de/ voetbalvereniging /een /geweldige feestavond.
B
Ieder /jaar /organiseert de voetbalvereniging /een geweldige feestavond.
C
Ieder jaar /organiseert/ de voetbalvereniging een /geweldige feestavond.
D
Ieder jaar /organiseert/ de voetbalvereniging /een geweldige feestavond.

Slide 20 - Quiz

Benoem de zinsdelen: Ieder jaar organiseert de voetbalvereniging een geweldige feestavond.
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Slide 21 - Open question

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


9. Op die avond bieden de senioren de kinderen een feestprogramma aan.
A
Op die avond /bieden /de /senioren de kinderen /een /feestprogramma aan.
B
Op die avond /bieden /de senioren/ de kinderen /een feestprogramma /aan.
C
Op die avond /bieden /de senioren de kinderen /een feestprogramma aan.
D
Op die avond bieden /de senioren/ de kinderen /een feestprogramma/ aan.

Slide 22 - Quiz

Benoem de zinsdelen: Op die avond bieden de senioren de kinderen een feestprogramma aan.
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Slide 23 - Open question

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


10. Geef mij mijn snoep terug!
A
Geef /mij /mijn /snoep /terug!
B
Geef mij /mijn /snoep terug!
C
Geef mij mijn/ snoep /terug!
D
Geef/ mij /mijn snoep /terug!

Slide 24 - Quiz

Benoem de zinsdelen: Geef mij mijn snoep terug!
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Slide 25 - Open question

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


11. Heb jij die tekening aan de muur gehangen?
A
Heb/ jij /die tekening /aan de muur/ gehangen?
B
/Heb /jij /die /tekening /aan de muur gehangen?
C
Heb/ jij /die tekening aan de muur/ gehangen?
D
Heb /jij /die tekening/ aan /de muur gehangen?

Slide 26 - Quiz

Benoem de zinsdelen: Heb jij die tekening aan de muur gehangen?
wwg =
ond =
lv =
mwv =
bwb =

Slide 27 - Open question

Hoe heet het zinsdeel tussen de haakjes?

Natuurlijk wil ik vanavond (je band) plakken!
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 28 - Quiz

Hoe heet het zinsdeel tussen de haakjes?

Heb je (je werkstuk) al ingeleverd bij de docent wiskunde?
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 29 - Quiz

Hoe heet het zinsdeel tussen de haakjes?

Je kunt het ook (aan mij) geven.
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 30 - Quiz

Hoe heet het zinsdeel tussen de haakjes?

Mijn moeder (kookte) gisteren spaghetti.
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 31 - Quiz

Hoe heet het zinsdeel tussen de haakjes?

(Staat) je favoriete beker op de kast?
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 32 - Quiz

Hoe heet het zinsdeel tussen de haakjes?

(Mij) moet je dat niet vragen!
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 33 - Quiz

Hoe heet het zinsdeel tussen de haakjes?

Mevrouw Verberk wil dat we (onze boekverslagen) ook nog printen!
A
werkwoordelijk gezegde
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp

Slide 34 - Quiz

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
(De docent) geschiedenis vertelde vanmorgen over propaganda en totalitaire regimes.
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quiz

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
(In de kantine van de school) staat een enorme kerstboom!
A
ja
B
nee

Slide 36 - Quiz

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
Koude thee vind (ik) echt niet lekker.
A
ja
B
nee

Slide 37 - Quiz

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
Ruben kan hartstikke (goed) tekenen!
A
ja
B
nee

Slide 38 - Quiz

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
De bakker op de hoek van de straat verkoopt (heerlijke oliebollen met een speciale vulling.)
A
ja
B
nee

Slide 39 - Quiz

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
Ik eet oliebollen het liefst met (veel poedersuiker).
A
ja
B
nee

Slide 40 - Quiz

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
Zijn er nog van (die koekjes) met nootjes erop?
A
ja
B
nee

Slide 41 - Quiz

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
Yvette loopt (op schoenen met neonlichtjes onder de zool.).
A
ja
B
nee

Slide 42 - Quiz

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
(Op de hoek van de straat) staat een oliebollenkraam.
A
ja
B
nee

Slide 43 - Quiz

Is het stukje zin tussen haakjes een zinsdeel? Ja, of nee?
Morgen moet ik (een heleboel) huiswerk maken.
A
ja
B
nee

Slide 44 - Quiz

Einde van deze les
Vragen? Stel ze via Teams.

Nog meer oefenen voor grammatica?

Slide 45 - Slide

Geen huiswerk voor na de vakantie
Hele fijne kerstvakantie allemaal!

Slide 46 - Slide