Les Nederlands E1HVa donderdag 16 februari

Lesregels
Ga zitten op je vaste plek
Doe je boek op tafel en ook je schrift (als je dat gebruikt)
Pen/potlood
iPad opgeruimd en in de tas, mobiel in de tas (en op stil)
Actieve werkhouding
Vragen? Steek je hand op
Niet praten met elkaar tijdens uitleg 



1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Lesregels
Ga zitten op je vaste plek
Doe je boek op tafel en ook je schrift (als je dat gebruikt)
Pen/potlood
iPad opgeruimd en in de tas, mobiel in de tas (en op stil)
Actieve werkhouding
Vragen? Steek je hand op
Niet praten met elkaar tijdens uitleg 



Slide 1 - Slide

Lesinhoud
1 Introductie
2 Mededeling PW volgende week
3 Herhaling grammatica woordsoorten: §2 (znw, lw), §4 (bnw) 
4 Uitleg §6: pers. en bezittelijk voornaamwoord
5 Maken: §6, opdracht 1 t/m 4 (blz. 215)
Inleveren werk: Gheth, Sven, Esther

Slide 2 - Slide

Herhaling §2 (blz. 206-207)
Zelfstandig naamwoord: mens, dier, plant, ding, gevoel, eigennaam

                concreet                             abstract

Lidwoorden: 1) de, het (bepaald)
                            2) een (onbepaald)

Uitzonderingen: Het is vier uur en buiten is het koud./Hij is een van de jongens.

Slide 3 - Slide

Herhaling §4 (blz. 210-211)
Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over het znw.

1. meestal voor het znw: de prachtige jas
2. soms erachter: de prijs die ze won, is belangrijk.
3. van een werkwoord kun je een bn maken: verwoesten, koken.

Slide 4 - Slide

§6: persoonlijke en bez. vnw
Maria zegt dat ze binnenkort met haar broer op urban dance gaat.

Persoonlijk vnw:                                       Bezittelijk vnw:

Slide 5 - Slide

§6: persoonlijke en bez. vnw
het = persoonlijk voornaamwoord als...

Voorbeelden:
1) Dit boek is spannend, ik heb het in een keer uitgelezen
2) Het is vrijwel zeker dat de orkaan veel schade gaat veroorzaken.

Slide 6 - Slide

§6: persoonlijke en bez. vnw
je, haar, ons, jullie, hun: zowel pvnw als bez.vnw.

Haar kun je alles vertellen - Het is haar boek.
Hij ziet je. - Je moeder is vandaag jarig.
Johan zag ons. - Dat is ons huis.


Hoe weet je nu in een zit of het gaat om een pvnw of een bez.vnw?

Slide 7 - Slide

§6: persoonlijke en bez. vnw
Hoe weet je nu in een zit of het gaat om een pvnw of een bez.vnw?

Antwoord: vervang het woord door hem: 
- Past dat? Dan een pvnw.
- Past dat niet? Dan een bezittelijk vnw.

Is dat huis van jullie duur? 
He, daar loopt hun hond.



Slide 8 - Slide

§6: persoonlijke en bez. vnw
Ik zie een huis. (ow)
De docent ziet mij (geen ow).
enkel-voud
ik
mij/me
mijn
meer-voud
wij
ons
ons
jullie
jullie
jullie

Slide 9 - Slide

Afspraken leerlingen
Gheth:  moet de folder van zijn boek nog inleveren. 

Esther moet haar folder nog inleveren.
 
Sven moet zijn leesautobiografie en  6-beeldensamenvatting van zijn boek nog inleveren.

Slide 10 - Slide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord 


Aan het einde van de les kan je een persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken. 

Slide 11 - Slide

Stuur je zin met daarin een zn, lw, bn, pers.vnw en bez.vnw in.

Slide 12 - Open question

Herhaling theorie H1 en H2 

Slide 13 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Mind map

'Een' is een bepaald lidwoord
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

BN

Slide 16 - Mind map

Ik
ben
mijn 
sleutel
kwijt.
Pers.vnw
Bez.vnw
Ww
Blw
Azn
Czn
Bn
Olw
Zn- e

Slide 17 - Drag question

Jens
heeft
zijn
vader
gezocht. 
Pers.vnw
Bez.vnw
Ww
Blw
Azn
Czn
Bn
Olw
Zn- e

Slide 18 - Drag question

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar personen, dieren en dingen. Je gebruikt het in plaats van personen, dieren en dingen. 

Het persoonlijk voornaamwoord kan in een zin gebruikt worden als onderwerp: De onderzoeker denkt na -> Hij (ow) denkt na. 

Persoonlijk voornaamwoord kan gebruikt worden als lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp: 
De conciërge zag Ellen -> De conciërge zag haar (lv) 
Erik leent zijn klasgenoten vaak zijn laptop -> Erik leent hen (mv) vaak zijn laptop. 

Slide 19 - Slide

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin: Omdat ze zo dichtbij woont, komt Renske altijd lopend naar school.
A
Omdat
B
Ze
C
Renske
D
Komt

Slide 20 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is: het verwijst naar de eigenaar. 

Het bezittelijk voornaamwoord staat vóór het 'bezit'. 

VB: De wielrenner is zijn fiets kwijt -> zijn verwijst naar de wielrenner. 

Bezit hoeft niet een letterlijk eigendom te zijn. Ook bij abstracte woorden of bij een relatie kan een bezittelijk voornaamwoord staan: haar probleem, mijn moeder. 

Slide 21 - Slide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin: Samen met zijn zusje gaat de jongen naar huis.
A
Samen
B
Zusje
C
Zijn
D
de

Slide 22 - Quiz

Samen met zijn zusje gaat de jongen naar huis.

Noteer de zelfstandige naamwoord(en)

Slide 23 - Open question

Samen met zijn zusje gaat de jongen naar huis.

Noteer het bepaalde lidwoord.

Slide 24 - Open question

Maken opdracht 2, 3 en 4.
Vraag voor de volgende les beantwoorden: Wat weet je al/nog van het hww en zww? Schrijf alles op wat je denkt! 

De volgende les gaan we het hebben over het hww en zww. 


Slide 25 - Slide