werkwoordspelling

Oefenen met
werkwoordspelling
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Oefenen met
werkwoordspelling

Slide 1 - Slide


Casper (branden) zijn vingers gisteren
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden

Slide 2 - Quiz


Maar iedereen heeft weleens (falen)
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen

Slide 3 - Quiz

Ook Marle en Noa hebben dit (beloven)
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 4 - Quiz

hun vingers niet meer te (branden)
A
brandden
B
brandde
C
brande
D
branden

Slide 5 - Quiz


(vinden) je deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind

Slide 6 - Quiz

Meneer Engels (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt

Slide 7 - Quiz


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 8 - Quiz


Als Jens nu eens een beetje (opschuiven)
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd

Slide 9 - Quiz

Dan kan Tom zijn woord boeken (verspreiden)
A
verspreide
B
verspreiden
C
verspreidde
D
verspreidden

Slide 10 - Quiz

Heeft iedereen zijn naam op Julius' schoenen (vermelden)?
A
vermeld
B
vermelt
C
vermeldt

Slide 11 - Quiz

Mevrouw Jansen (zetten) die van haar er gisteren nog op
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat

Slide 12 - Quiz

Sommige leerlingen (roken vt) stiekem in het park.
A
rookte
B
rookten
C
rookde
D
rookden

Slide 13 - Quiz

Maar ze zijn daarvoor flink (straffen).
A
gestraft
B
gestrafd
C
gestrafft
D
gestraffd

Slide 14 - Quiz

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 15 - Quiz