H1 stijlfiguren repetitio + enumeratio+climax 1e les

timer
10:00
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slide, with interactive quiz, text slide and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

timer
10:00

Slide 1 - Slide

woorden van de week
laks = gemakzuchtig
De man laat zijn lege blikje op straat vallen, maar is nogal laks: hij laat het gewoon liggen.

schrijnend = een pijnlijk gevoel gevend (letterlijk en/of figuurlijk)
Ik vond het schrijnend om te zien hoeveel pijn de aangereden pony had.


Slide 2 - Slide

woorden van de week
visueel = wat met zien te maken heeft
"Ik zal proberen het visueel te maken," zei de aardrijkskundedocent en hij maakte een tekening op het bord.

overtuigend = geloofwaardig, aannemelijk
Toen Evan te laat op school kwam, vond de conciërge zijn verklaring daarvoor erg overtuigend.


Slide 3 - Slide

Woordenschat

Slide 4 - Slide

Lesdoel
Ik kan/weet:
  • de stijlfiguren repetitio, enumeratio, opsomming in drieën, drieslag, climax en anticlimax herkennen en begrijpen.

Slide 5 - Slide

Stijlfiguren - retorische middelen
  1. repetitio = herhaling

  2. enumeratio = opsomming
    3. opsomming in drieën
    4. drieslag = vaste combinatie in drieën
    5. climax = steeds sterker wordende opsomming
    6. omgekeerde climax = steeds zwakker wordende opsomming

Slide 6 - Slide

Repetitio = herhaling
voorbeeld:
Drommels, drommels
en nog eens drommels!

Slide 7 - Slide

Enumeratio = opsomming

Slide 8 - Slide

Opsomming in drieën (trits)
Opsomming bestaande uit drie delen.

voorbeeld:
aardappels, groente en vlees

Slide 9 - Slide

De docent heeft graag dat er rustig, stil en met aandacht gewerkt wordt.


De leerlingen willen:

- Meer vrije tijd

- Minder school

- Geen huiswerk

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Drieslag
Een vaste combinatie van een opsomming in drieën.

Voorbeeld
Veni, vidi, vici = ik kwam, ik zag, ik overwon.

Slide 12 - Slide

Climax


Een climax bouwt op naar een hoogtepunt:


groot, groter, grootst

rijk, rijker, rijkst

3, 2, 1,... KaBOOOM!

Anticlimax

(omgekeerde climax)

Een anticlimax bouwt op naar een hoogtepunt, maar heeft een teleurstellende afloop.


Groot, groter, nog groter, klein

3, 2, 1,... plof


Slide 13 - Slide

Startopdracht H1 woordenschat
School: maak de opdracht in tweetallen in lessonUP

koppelen met mtpea
timer
5:00

Slide 14 - Slide

1. Wat wil de schrijver benadrukken?
Noteer: a: ... b: ...c: ... d: ...

Slide 15 - Open question

Antwoord
a De regen die maar niet ophoudt.
b Een schoolcarrière waar een sterk stijgende lijn in zit.
c Een negatieve kijk op het volkskarakter van de Nederlander.
d Een waarschuwing of ‘gebod’ dat je vooral niet voortdurend jaloers moet zijn op de mensen uit je omgeving of verlangen naar datgene wat de ander bezit.

Slide 16 - Slide

2. Op welke manier doet hij dat?
Noteer: a: ... b: ...c: ... d: ...

Slide 17 - Open question

Antwoord
a. Door herhaling of 'repetitio' van het woord regen.
b. Door de schooltypen achter elkaar op te sommen.
c. Door aan het begin van de zin 3 bn op te sommen, die ook allemaal met een 'k' beginnen (alliteratie)
d. Door steeds het woord 'noch' te herhalen en van alles op te sommen; de reeks loopt af in belangrijkheid, maar dat versterkt juist het effect.

Slide 18 - Slide

Stijlfiguren - retorische middelen
  1. repetitio = herhaling

  2. enumeratio = opsomming
    3. opsomming in drieën
    4. drieslag = vaste combinatie in drieën
    5. climax = steeds sterker wordende opsomming
    6. omgekeerde climax = steeds zwakker wordende opsomming

Slide 19 - Slide

Opdracht
blz. 26-27
Maak opdracht 1 en 2 in je schrift

Slide 20 - Slide

Uur na uur gebeurde er niets.
A
anticlimax
B
repetitio
C
enumeratio
D
climax

Slide 21 - Quiz

Wat ben jij een miezerig, vervelend, irritant, misselijk ventje
A
drieslag
B
enumeratio
C
climax
D
repetitio

Slide 22 - Quiz

Hij voelde zich goed, geweldig, fantastisch toen hij geslaagd was.
A
opsomming in drieën
B
enumeratio
C
repetitio
D
climax

Slide 23 - Quiz

Hij dacht een auto te hebben gewonnen, maar het was zelfs geen fiets. Zijn prijs was een zakradiootje.
A
anticlimax
B
drieslag
C
opsomming in drieën
D
enumeratio

Slide 24 - Quiz

Ik wil weg, ik wil naar huis, ik wil naar bed.
A
repetitio
B
climax
C
drieslag
D
opsomming in drieën

Slide 25 - Quiz

Huiswerk 4 oktober
H1 woordenschat, blz. 26 t/m 29
maken opdracht 1,2, 4 en 6
(morgen struikelblokken blz. 9 gemaakt)

volgende week:
5 oktober: repetitie hoofdstuk 1
lezen (ook De brug), spelling en woordenschat

Slide 26 - Slide