Verbes devoir, faire, aller

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Les verbes

DEVOIR, ALLER, FAIRE

'Devoir' betekent...

1. willen
2. kunnen
3. moeten
4. gaan

'Faire' betekent...

1. willen, mogen
2. kunnen
3. hebben
4. maken, doen

'Aller' betekent

1. gaan
2. zijn
3. kunnen
4. willen

DEVOIR

welke vormen van dit
werkwoord ken je
in de présent?

Devoir (présent & passé composé)

Jij hebt gemoeten

Zij hebben gemoeten

Hij heeft gemoeten

Zij moet

Jullie moeten/ U moet

saur-

Men moet/ Wij moeten

Wij moeten

Ik moet

Je dois

Nous devons

savoir - weten

Ils ont D6U

Elle doit

Il a dû

On doit

Vous devez

Tu as dû

Aller

je

tu

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

vais

vas

va

allons

allez

vont

faire

(doen)

il/elle/on

ils

tu

je/j'

font

fais

fait

fais

Il (faire) ______ beau?

nous ______ (faire)

faire (tu)

faire (vous)

on ... (faire)

Op een schaal van 0-10:
hoe goed beheers je deze werkwoorden?