Oefentoets H4 weer en geluid

Je kunt de luchtdruk meten.
Welk meetinstrument gebruik je daarvoor?
A
Barometer
B
Manometer
C
Thermometer
D
Thermograaf
1 / 49
next
Slide 1: Quiz
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Je kunt de luchtdruk meten.
Welk meetinstrument gebruik je daarvoor?
A
Barometer
B
Manometer
C
Thermometer
D
Thermograaf

Slide 1 - Quiz

Je leest de temperatuur af door naar het vloeistofniveau in de stijgbuis van de thermometer te kijken.
Wat gebeurt er als de temperatuur daalt?

A
Dan krimpt de vloeistof in de thermometer en stijgt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
B
Dan krimpt de vloeistof in de thermometer en daalt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
C
Dan zet de vloeistof in de thermometer uit en stijgt het vloeistofniveau in de stijgbuis.
D
Dan zet de vloeistof in de thermometer uit en daalt het vloeistofniveau in de stijgbuis.

Slide 2 - Quiz

Een vloeistofthermometer heeft een reservoir en een stijgbuis.
De vloeistof in een thermometer stijgt meer als:
A
het reservoir groter en de stijgbuis wijder is.
B
het reservoir groter en de stijgbuis nauwer is.
C
het reservoir kleiner en de stijgbuis wijder is.
D
het reservoir kleiner en de stijgbuis nauwer is.

Slide 3 - Quiz

In sommige nachten kan rijp ontstaan.
Welke combinatie van factoren is daarvoor nodig?
A
Koud oppervlak temperatuur boven vriespunt
B
warm oppervlak temperatuur boven vriespunt
C
Koud oppervlak temperatuur onder vriespunt
D
warm oppervlak temperatuur onder vriespunt

Slide 4 - Quiz

Lucht kan waterdamp en waterdruppeltjes bevatten.
Wat gebeurt er als de temperatuur onder het dauwpunt van de lucht komt?
A
Waterdamp gaat dan condenseren.
B
Waterdamp gaat dan rijpen.
C
Waterdruppeltjes gaan dan bevriezen.
D
Waterdruppeltjes gaan dan verdampen.

Slide 5 - Quiz

Welke bewering is waar?
Een elektrisch geladen voorwerp:

A
stoot ongeladen voorwerpen af
B
stoot gelijk geladen voorwerpen af
C
raakt zijn lading nooit kwijt
D
ontlaadt het snelst in droge lucht

Slide 6 - Quiz

In welke regel staan drie broeikasgassen?
A
koolstofdioxide, methaan, stikstof
B
koolstofdioxide, methaan, waterdamp
C
methaan, waterdamp, zuurstof
D
stikstof, waterdamp, zuurstof

Slide 7 - Quiz

Een blikseminslag kan grote schade veroorzaken. Vandaar dat veel gebouwen worden beschermd met een bliksemafleider.
Welke bewering over bliksemafleiders is waar?

A
Bliksemafleiders worden van rubber gemaakt.
B
Bliksemafleiders geleiden elektriciteit goed.
C
Bliksemafleiders zijn isolatoren.
D
Bliksemafleiders zijn verbonden met het elektriciteitsnet.

Slide 8 - Quiz

Welke bewering over het natuurlijk broeikaseffect is waar?
A
Broeikasgassen absorberen de warmtestraling van de aarde.
B
Broeikasgassen absorberen de warmtestraling van de zon.
C
Broeikasgassen weerkaatsen de warmtestraling van de aarde.
D
Broeikasgassen weerkaatsen de warmtestraling van de zon.

Slide 9 - Quiz

Lukas stopt een chocolade zoen onder een glazen stolp en pompt de lucht weg uit de stolp. De zoen zet enorm uit. Dit komt doordat de luchtdruk in de zoen .... is dan/als daarbuiten.
A
groter
B
kleiner
C
even groot

Slide 10 - Quiz

In een laboratorium doen ze onderzoek naar vaccins tegen besmettelijke ziekten. Een virus waar ze onderzoek naar doen is Covid-20. Dit virus mag absoluut niet buiten het laboratorium terecht komen. Zullen ze in dit laboratorium met een onderdruk of een overdruk werken?
A
Onderdruk
B
Overdruk

Slide 11 - Quiz

Bekijk de kaart. In Nederland is het weer op dit moment:
A
Onbewolkt
B
Bewolkt
C
Regenachtig
D
Stormachtig

Slide 12 - Quiz

Wat is de luchtdruk in punt A
A
1025
B
1030
C
tussen 1025 en 1030
D
Kun je niet zeggen

Slide 13 - Quiz

Wat is de natuurkundige naam om een schaalverdeling op een thermometer te plaatsen?

Slide 14 - Open question

Bij het ijken van een thermometer wordt de thermometer in koken water geplaatst. Welke temperatuur moeten we hier invullen in graden Celcius?
(geen eenheid invullen!)

Slide 15 - Open question

Er is voor het ijken naast het kookpunt nog een tweede punt nodig. Wat is de naam van dit punt?

Slide 16 - Open question

In het dagelijks leven geven wij de temperatuur aan in graden Celsius. Natuurkundigen doen dat in kelvin.
Neem over en vul in:
0 "C = … K (geen eenheid!)

Slide 17 - Open question

In het dagelijks leven geven wij de temperatuur aan in graden Celsius. Natuurkundigen doen dat in kelvin.
Neem over en vul in:
78 "C = … K (geen eenheid!)

Slide 18 - Open question

In het dagelijks leven geven wij de temperatuur aan in graden Celsius. Natuurkundigen doen dat in kelvin.
Neem over en vul in:
0 K = … "C (geen eenheid!)

Slide 19 - Open question

In het dagelijks leven geven wij de temperatuur aan in graden Celsius. Natuurkundigen doen dat in kelvin.
Neem over en vul in:
324 K = … "C (geen eenheid!)

Slide 20 - Open question

Welke faseovergang hoort er bij:
Water in een waterkoker gaat koken.

Slide 21 - Open question

Welke faseovergang hoort er bij:
Boven de waterkoker ontstaat er stoom.

Slide 22 - Open question

Welke faseovergang hoort er bij:
Na een koude winternacht zit er een laagje ijs op alle bomen.

Slide 23 - Open question

Welke faseovergang hoort er bij:
Moeder hangt de was lekker buiten zodat de was snel weer droog is.

Slide 24 - Open question

Het ontstaan van wolken:
Tijdens het opstijgen van warme vochtige lucht stijgt/daalt de temperatuur.
A
stijgt
B
daalt

Slide 25 - Quiz


Bij een bepaalde temperatuur gaat de waterdamp condenseren. Hoe heet het punt waarop dit gebeurt?

Slide 26 - Open question

Hoe heet het niveau van de hoogte waarop dit gebeurt?
(1 woord)

Slide 27 - Open question

Op tweede pinksterdag voorspellen ze heel mooi weer maar wel met de waarschuwing dat het mogelijk heel plotseling kan gaan onweren. Bart & Mariëlle twijfelen om of te gaan varen op het IJsselmeer of een stadswandeling te maken. Welke optie zal jij adviseren?
A
Stadswandeling
B
Varen

Slide 28 - Quiz

Noem 2 dingen die jij zelf kunt veranderen om de opwarming van de aarde tegen te gaan. Leg uit waarom deze veranderingen zorgen dat de aarde minder snel zal opwarmen.

Slide 29 - Open question


Je ziet van een bepaalde toon het beeld op een oscilloscoop. 

Bereken de frequentie van deze toon. Bepaal eerst de trillingstijd van de toon..

Slide 30 - Open question

Een violist speelt elke dag viool.
De violist wordt onderzocht op gehoorschade. Hij krijgt een toon te horen met een trillingstijd van 0,5 ms. Tijdens het onderzoek wordt het geluidsniveau verlaat tot de violist deze toon niet meer hoort.

Kies de juiste mogelijkheid
Bij een afname van het geluidsniveau neem de 
van de toon
amplitude
trillingstijd
af
toe

Slide 31 - Drag question

In een parkeerhulp zit een afstandssensor. De afstandssensor is een apparaatje dat een heel hoog geluid uitzendt en opvangt. Met het tijdsverschil berekent de parkeerhulp de afstand tot een obstakel.

Het hoge geluid wordt door een obstakel (voorwerp) weerkaatst en door de afstandssensor weer opgevangen.
Wat is hier de functie van de afstandssensor
A
een dB meter
B
een microfoon
C
een oscilloscoop
D
een toongenerator

Slide 32 - Quiz


Met behulp van een echo kunnen breuken in beton worden gevonden. Eene geluidesbron zendt een signaal uit. De breuk weerkaatst het geluid richting de ontvanger.
In beton zit een breuk. Een computer meet hoelang het signaal onderweg is. Je ziet een vereenvoudigde weergave van de signalen op het scherm  van de computer. De tijd tussen het uitgezonden signaal en het opgevangen signaal is 0,00024 seconden.
Bereken de afstand tot de breuk (de geluidssnelheid in beton = 4300 m/s)

Slide 33 - Open question

Tijdens de voetbalwedstrijd van het nederlands elftal wordt de geluidssterkte gemeten in een aantal steden nadat Nederland gescoord heeft. In Haarlem meten ze 69 dB, in Amsterdam meten ze 75 dB.
Hoeveel keer harder is het geluid in Amsterdam?
(Bij elke verdubbeling neemt het geluidsniveau met 3 dB toe)

Slide 34 - Open question

Amplitude van geluid =
A
Toonhoogte van geluid
B
Hardheid van geluid
C
De trillingstijd van geluid
D
De frequentie van geluid

Slide 35 - Quiz

Frequentie van geluid =
A
Toonhoogte van geluid
B
Hardheid van geluid
C
De trillingstijd van geluid
D
De Amplitude van geluid

Slide 36 - Quiz


A
Het geluid wordt hoger
B
Het geluid wordt harder
C
Het geluid wordt lager
D
Het geluid wordt zachter

Slide 37 - Quiz

Wat is ultrasoon geluid ?
A
Geluid onder de 20 Hz
B
Geluid boven de 20 Hz
C
Geluid tussen de 20 en 20 kHz
D
Geluid boven de 20 kHz

Slide 38 - Quiz

In een fabriek is soms schadelijk geluid.
Wat is schadelijk geluid?
A
Geluid dat boven de gehoor-drempel licht
B
Geluid dat uit een mp3-speler komt
C
Schadelijk geluid is hetzelfde als hinderlijk geluid.
D
Geluid dat je gehoor kan beschadigen.

Slide 39 - Quiz

Wat gebeurde er met het geluid toen de vacuum pomp werd aangezet?
A
Geluid werd harder
B
Geen geluid
C
Geluid werd steeds minder
D
Niks. Geluid bleef even hard.

Slide 40 - Quiz

geluid ontstaat door.....
A
trillingen
B
elektronen
C
botsingen
D
bewegende deeltjes

Slide 41 - Quiz

Welk beeld geeft een hard en hoog geluid aan. Leg uit waarom.

Slide 42 - Open question

Een geluid heeft een trilling van 0,003s. Bereken de frequentie.
Laat je berekening zien.

Slide 43 - Open question

Een hondenfluitje maakt een geluid van 22 kHz.
Hoeveel is de trillingstijd van deze golven?

Slide 44 - Open question

Een dieptemeter van een boot werkt d.m.v. sonar.
Hoelang is de echo van het geluid onderweg als de zee op dat punt 628 m
Schrijf de formule op en je rekensom gevolgd door het antwoord met de eenheid. geluidssnelheid in zeewater (zoutwater is 5010 m/s)

Slide 45 - Open question

Je hebt één box die 90 dB produceert. Hoeveel geluid produceren 32 boxen?

Slide 46 - Open question

Welke bewering is juist?
A Astronauten horen explosies in de ruimte harder dan de mensen op aarde.
B Elke geluidsbron heeft een onderdeel dat trilt.
C Het trommelvlies is een geluidsbron.
D Niet alles wat geluid maakt, is een geluidsbron

Slide 47 - Open question

Een dB-meter op 250 meter afstand van het orgel geeft 38 dB aan.
Bij verdubbeling van de afstand neemt het geluidsniveau met 6 dB af.

Bereken op welke afstand het geluid van het orgel nog maar 20 dB is.

Slide 48 - Open question

Johan slaat met een hamer op de ijzeren brugleuning aan het begin van een brug. Erik luistert aan het eind van de brug met zijn oor op de brugleuning.
Na 0,011 s hoort hij het geluid. Hoe lang is de brug? Geluidsnelheid in ijzer is 5100 m/s

Slide 49 - Open question