Herhaling Latijn periode 2/3

• Latijn
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Sleep de woorden naar de goede naamval!

ev

mv

nom

gen

dat

acc

abl

nom

gen

dat

acc

abl

dominorum

dominos

domini

domino

dominus

dominum

domini

dominis

domino

dominis

Groep 1: ev. en mv.

ev

mv

nom

gen

dat

acc

abl

nom

gen

dat

acc

abl

rosas

rosae

rosae

rosa

rosam

rosis

rosis

rosa

rosae

rosarum

Participium Latijn

alle geslachten --> stam + NS / ntis (zoals rex en corpus)

hoort altijd bij een ander woord (deelt naamval, getal en geslacht)

Wat is in deze zin het participium:
deus deae lacrimanti donum dabat.

1. deae
2. lacrimanti
3. donum
4. dabat

Vertaal: deus deae lacrimanti donum dabat

Als er bij het participium nog extra informatie staat (bijvoorbeeld een lijdend voorwerp), waar staat deze extra informatie dan meestal?

1. meteen voor het participium
2. meteen na het participium
3. vooraan in de zin
4. meteen voor de persoonsvorm

Tijden in Latijn

- praesens (stam + o, s, t, mus, tis, nt)

- imperfectum (BA!)

- perfectum: stam + v / perfectumstam + i, isti, it, imus, istis, erunt

- plusquamperfectum: perfectumstam + eram etc. 

Vertalingen tijden

praesens: ik loop

imperfectum: ik liep

perfectum: ik liep / ik heb gelopen

plusquamperfectum: ik had gelopen

Actief, deponent en passief

actief: o / re (amo, amare)

deponent: or/ (r)i (horor, hortari)

passief: o/re werkwoord met de deponente uitgangen --> WORDEN

bijv: amatur

Mittuntur (mitto, mittere = sturen)

1. actief
2. deponent
3. passief

amaveramus

1. actief
2. deponent
3. passief

Hoe wordt uitgedrukt bij passieve werkwoorden DOOR WIE iets gebeurt?

1. a/ab + abl
2. de + abl
3. cum + dat
4. apud + acc