Cours avec les dictionnaires

Comment utiliser ton dictionnaire ?
1 / 10
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 10 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Comment utiliser ton dictionnaire ?

Slide 1 - Slide

Programme
  • Welk woord zoek je op? 
  • Handige dingen in het woordenboek.
  • Afkortingen in het woordenboek.
  • Oefening - zelfstandig.

Slide 2 - Slide

Welk woord zoek je op?
  •  Hele werkwoord tegenwoordige tijd
  •  Geen samengestelde woorden (schoenenwinkel)! 
  • --> schoen + winkel = magasin de chaussures (draai de samenstelling om!) 
  • --> rozijnenbroodje = pain aux raisins 

Slide 3 - Slide

Traduis:

melkklopper

Slide 4 - Open question

Handige dingen in het woordenboek

  • Achterin een woordenboek staan vaak werkwoorden (deels) vervoegd. Zorg ervoor dat je weet wat je er kan vinden (dus niet op de toets uitgebreid zoeken).
  •  Voorbeeld van Dale (p. 712) "à + le = au / à + les = aux". Utile!
  •  (p. 719) vraagwoorden: "Qui dit cela?" / "Qu'est-ce que c'est?"
  •  (p. 727) onregelmatige ww: "aller"

Slide 5 - Slide

Afkortingen /tekens in het woordenboek
Kan verschillen per woordenboek. Paar algemene dingen:
  • m (mannelijk) / v (vrouwelijk)
  • bn (bijvoeglijk naamwoord) / bw (bijwoord) / ww (werkwoord)
  •  ~, vervangt het woord, bijvoorbeeld: voorbedacht met ~en rade
  •  Belg, Can, Zwi - Belgisch / Canadees / Zwitsers. - Par exemple: tachtig, [Zwi] octante, huitante. (Probeer weg te blijven hiervan)
  •  Vertalingen die dicht bij elkaar liggen: , . Verder uit elkaar: ; . Heel verschillende betekenissen: genummerde vertalingen.

Slide 6 - Slide

Exercice avec le dictionnaire - corrigé
  1. Hij zit in de vijfde klas.
  2. Tijdens de vakantie heb ik veel op de bank tv gekeken.
  3. Je moet de bloem zeven voordat je de taart bakt.
  4. Die trui is verschrikkelijk leuk.
  5. De kat uit de boom kijken. 
  6. Weet jij nog een leuk tentje om koffie te drinken?
  7. Ik doe dit voor jou, ik wil je helpen.
timer
10:00

Slide 7 - Slide

Exercice avec le dictionnaire - corrigé
1. Hij zit in de vijfde klas. - 4. [zich regelmatig bevinden] (..) - In welke klas ~ jullie? - Dans quelle classe êtes-vous ?  --> Il est en première.

2. Tijdens de vakantie heb ik vaak op de bank tv gekeken. - 1 [in zitkamer] canapé (m) - Pendant les vacances, j'ai souvent regardé la télé au canapé.

3. Je moet de bloem zeven voordat je de taart bakt. - zeven ww - Il faut tamiser la farine avant de préparer le gâteau. 


Slide 8 - Slide

Exercice avec le dictionnaire - corrigé
4. Die trui is verschrikkelijk leuk. - 2. verschrikkelijk bw terriblement, extrêmement, excessivement -> een ~ mooi doelpunt. un but fantastique.
Ce pull est fantastique.

5. De kat uit de boom kijken.  
 - kat de 1. (..) de ~ uit de boom kijken, regarder de quel côté vient le vent, rester dans l'expectative.

6. Weet jij nog een leuk tentje om koffie te drinken? - tent de 3 [gelegenheid] boîte v, bistrot m, een leuke ~ . Un endroit agréable.
Tu connais un endroit agréable pour boire du café ?


Slide 9 - Slide

Exercice avec le dictionnaire - corrigé
7. Ik doe dit voor jou, ik wil je helpen. - 3 voor vz 4. [ten behoeve van, ten gunste van] pour, en faveur de -
Je le fais pour toi, je veux t'aider.

Slide 10 - Slide