This lesson contains 10 slides, with interactive quiz and text slides.
Lesson duration is: 25 min
Items in this lesson
Comment utiliser ton dictionnaire ?
Slide 1 - Slide
Programme
Welk woord zoek je op?
Handige dingen in het woordenboek.
Afkortingen in het woordenboek.
Oefening - zelfstandig.
Slide 2 - Slide
Welk woord zoek je op?
Hele werkwoord tegenwoordige tijd
Geen samengestelde woorden (schoenenwinkel)!
--> schoen + winkel = magasin de chaussures (draai de samenstelling om!)
--> rozijnenbroodje = pain aux raisins
Slide 3 - Slide
Traduis:
melkklopper
Slide 4 - Open question
Handige dingen in het woordenboek
Achterin een woordenboek staan vaak werkwoorden (deels) vervoegd. Zorg ervoor dat je weet wat je er kan vinden (dus niet op de toets uitgebreid zoeken).
Voorbeeld van Dale (p. 712) "à + le = au / à + les = aux". Utile!
(p. 719) vraagwoorden: "Qui dit cela?" / "Qu'est-ce que c'est?"
(p. 727) onregelmatige ww: "aller"
Slide 5 - Slide
Afkortingen /tekens in het woordenboek
Kan verschillen per woordenboek. Paar algemene dingen: