1 KGT C6 For L1

Cursus 6 Grammatica § 1 blz. 214
*Lesdoel: 
Je weet hoe je een volledige zin moet opschrijven.

* Vorige les: lidwoord en zelfstandignaamwoord
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Cursus 6 Grammatica § 1 blz. 214
*Lesdoel: 
Je weet hoe je een volledige zin moet opschrijven.

* Vorige les: lidwoord en zelfstandignaamwoord

Slide 1 - Slide

Waar begint een zin mee en waar eindigt een zin mee?

Slide 2 - Open question

Hoe ziet een volledige zin eruit?

Slide 3 - Open question

Aantekening Cursus 6 § 1 blz. 214
Begin en eind van een zin: 

* Elke volledige zin heeft een persoonsvorm en onderwerp.
* Je begint een zin met een hoofdletter
* Aan het einde van de zin staat een leesteken.

Slide 4 - Slide

In welke zin zijn de hoofdletters goed geschreven?
A
de eerste winnaar van de race was Piet van Wijngaarden.
B
De eerste winnaar van de race was Piet van wijngaarden.
C
De eerste winnaar van de race was Piet van Wijngaarden.
D
De eerste winnaar van de race was piet van Wijngaarden.

Slide 5 - Quiz

In welke zin kloppen de hoofdletters?


A
'S morgens heb ik geen zin om op te staan.
B
's Morgens heb ik geen zin om op te staan.

Slide 6 - Quiz

Welk leesteken hoort op de streep?

Kan ik u helpen_
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
een komma

Slide 7 - Quiz

Welk leesteken hoort op de streep?

Pas op_
A
een punt
B
een uitroepteken
C
een vraagteken
D
een komma

Slide 8 - Quiz

In welke zin staat het leesteken goed?
A
Sinds wanneer zit Zora op tennisles?
B
Sinds wanneer zit Zora op tennisles!
C
Sinds wanneer zit Zora op tennisles.

Slide 9 - Quiz

Zelfstandig werken of instructiegroep 

Huiswerk: 
* Online: Cursus 6 §1>opdracht 1 t/m 5 blz. 214-215 in je schrift of online.

Klaar?
Online> Cursus 5> §3> trainen lw en znw

timer
20:00

Slide 10 - Slide

Evaluatie





Wat ging er goed deze les?

Slide 11 - Slide

De persoonsvorm is altijd een...
A
werkwoord
B
een persoon

Slide 12 - Quiz