Dienstag, den 11. Mai

• Duits
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Montag, den 17. Mai

Planung:

- Quiz Grammatik

- Hausaufgaben

Grammatik

müssen

wissen

wollen

Wir (moeten) zur Schule.

(weet) du wo die Toilette ist?

Er (wil) jetzt ein Eis.

Ihr (willen) jetzt Ferien haben.

Du (moet) deine Hausaufgaben noch machen.

(weet) Sie wir die Karten kaufen müssen?

Grammatik

het voltooid deelwoord

landen

warten

reden

chatten

retten

Grammatik

voorzetsels 4e naamval

persoonlijke voornaamwoorden 4e naamval

ontleden

vertaling: door

vertaling: voor

vertaling: tegen jullie

vertaling: voor jou

vertaling: om mij

Vater hat ein.. Tasche (v) mit.

Mein.. Mutter kauft für (mij) Blumen

D.. Bruder hat ein.. Hund (m)

(de) Frau hat (een) Katze.
-

Hausaufgaben

- Lernen Grammatik A - D (S. 53, 59, 69, 75)

- Machen Paragraf 5.6