06. Oefenvragen hoofdstuk 8 (17-6-25)

H8 Het buitenland
Oefenvragen
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.
1 / 47
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H8 Het buitenland
Oefenvragen
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.

Slide 1 - Slide

Vandaag
Oefentoetsvragen

Slide 2 - Slide

Doel: 
  • Je weet wat je moet weten voor de toets.
  • Je weet aan welk onderdeel je nog aandacht moet besteden voor de toets.
  • Al je vragen zijn beantwoord.

Slide 3 - Slide

Per paragraaf
Eerst doel, dan oefenvragen theorie.
Oefenvragen rekenen

Slide 4 - Slide

Volgorde hoofdstuk 8
B
KGT
§ 1
§ 1 
§ 2
§ 2
§ 3
§ 4
§ 4
§ 3+5
§ 5
§ 6
26-5
27-5
2-6
3-6
16-6
17-6
Maandag 24 juni
Toets hoofdstuk 8

Slide 5 - Slide

Doel BKGT §1
B) Ik kan uitleggen hoe de handel tussen Nederland en het buitenland werkt.

KGT) Ik kan de voor- en nadelen van
import en export benoemen.

Slide 6 - Slide

Sara koopt verse ananas uit Thailand bij de supermarkt. De supermarktmanager vertelt haar dat deze ananassen zijn geïmporteerd.
Wat betekent het dat de ananassen geïmporteerd zijn?

A
Ze zijn in Thailand gegroeid en naar Nederland gebracht.
B
Ze zijn gemaakt in Nederland met Thaise ingrediënten.
C
Ze worden alleen in Thailand gegeten.

Slide 7 - Quiz

Kijk naar de afbeelding. Is er sprake van import of export?
A
Export
B
Import

Slide 8 - Quiz



Aankoop van goederen en diensten uit het buitenland.






De verkoop van goederen en diensten naar het buitenland.
Import (invoer)
Export (uitvoer)

Slide 9 - Slide

Bekijk de wereldkaart. Monique importeert meubels uit Spanje, Zweden, en Zwitserland.
In welke landen wordt de import waarschijnlijk betaald met euro’s?
A
Spanje en Zweden
B
Zweden en Zwitserland
C
Spanje en Zwitserland

Slide 10 - Quiz

Eurozone
De groep landen van de Europese Unie die de euro als muntsoort hebben.

Binnen de eurozone is er geen gedoe met vreemd geld.
Daar kunnen ze met euro’s betalen.

Slide 11 - Slide

Doel §2
B) Ik kan uitleggen wat de rol van de Europese Unie is in de internationale handel.

KGT)  Ik kan uitleggen welke
invloed de Europese Unie heeft
op de Nederlandse handel en
de wereldhandel.

Slide 12 - Slide

Er zijn verschillende redenen waarom wij als Nederland importen. Wat is hiervan GEEN reden
A
ons klimaat is niet geschikt om alles te verbouwen.
B
Buitenlandse producten kunnen goedkoper zijn.
C
Nederlandse consumenten willen een ruimere keuze aan producten.
D
Nederland is verplicht door de EU om producten te importeren

Slide 13 - Quiz

Wat zijn de gevolgen voor Nederland van vrij verkeer van goederen en diensten?
A
Meer export en import
B
Stijging van de productie
C
Stijging van de werkgelegenheid
D
A, B en C bij elkaar

Slide 14 - Quiz

Vrij verkeer van goederen en diensten

Vrij verkeer van kapitaal
Vrij verkeer van personen
Ik ga aan de slag als leraar in Duitsland zonder belemmering.
Ik koop autobanden in Duitsland zonder belemmering.
Ik open een rekening in Duitsland zonder belemmering

Slide 15 - Drag question

Is er binnen de Europese Unie sprake van protectie of vrijhandel?
A
Protectie
B
Vrijhandel

Slide 16 - Quiz

Bud bier kost €15 per krat in Nederland. Nederland voert invoerrechten in op Bud bier van €2 per krat. Hoeveel Kost Bud bier nu per krat in Nederland?
A
€15
B
€17
C
€13
D
€30

Slide 17 - Quiz

Heineken (Nederlands bier) kost €16 per krat. Gaan mensen meer of minder Heineken kopen na de invoerrechten van Bud bier?
A
Meer
B
Minder

Slide 18 - Quiz

3

Slide 19 - Video

01:00
Is er binnen de Europese Unie sprake van protectie of vrijhandel?
A
Protectie
B
Vrijhandel

Slide 20 - Quiz

03:01
Heineken (Nederlands bier) kost €16 per krat. Gaan mensen meer of minder Heineken kopen na de invoerrechten van Bud bier?
A
Meer
B
Minder

Slide 21 - Quiz

België en Nederland zijn beide lid van de Europese Unie. Dit betekent dat ze profiteren van de voordelen van vrijhandel. Een Belgische winkelier koopt kaas in Nederland.
Wat is een belangrijk voordeel van vrijhandel voor de Belgische winkelier?
A
Hij betaalt geen invoerrechten.
B
Hij hoeft geen belastingen te betalen.
C
Hij krijgt de kaas met extra korting.

Slide 22 - Quiz

03:01
Bud bier kost €15 per krat in Nederland. Nederland voert invoerrechten in op Bud bier van €2 per krat. Hoeveel Kost Bud bier nu per krat in Nederland?
A
€15
B
€17
C
€13
D
€30

Slide 23 - Quiz

Vrijhandel
Internationale handel =
handel tussen verschillende landen

Vrijhandel = internationale handel zonder protectie

Slide 24 - Slide

Leo is eigenaar van een bedrijf dat speelgoed maakt in Nederland. Hij maakt zich zorgen over de goedkope speelgoedproducten uit India. De Nederlandse overheid besluit invoerrechten te heffen op speelgoed uit India.
Hoe heet deze maatregel?
A
Subsidie
B
Protectie
C
Vrijhandel

Slide 25 - Quiz

Protectie
Invoerrechten = bedrijven buiten de EU moeten extra geld betalen als ze producten in de EU willen verkopen




Prijs = 40.000 euro                   Prijs = 35.000 + 6.000 invoerrechten                           

Slide 26 - Slide

De kledingindustrie in China heeft last van de maatregelen die de Europese Unie heeft getroffen. Europese consumenten merken dit ook.
Waarom zijn deze maatregelen nadelig voor Europese consumenten?
A
Ze kunnen geen goedkope kleding meer kopen.
B
Ze moeten nu Chinese kleding importeren.
C
De kwaliteit van kleding in Europa daalt.

Slide 27 - Quiz

Invoerrechten
Invoerrechten zijn belastingen op ingevoerde producten die de EU kan heffen om deze producten duurder te maken. 

Bijvoorbeeld, als de EU hogere invoerrechten heft op Chinese scooters, worden deze duurder voor Europese consumenten. Dit helpt Europese bedrijven, zoals Piaggio, om concurrerender te worden.

Nadeel voor de consument?

Slide 28 - Slide

Doel B §3 / KGT §4
B)  Ik kan de arbeidsverdeling tussen
rijke en arme landen toelichten.
- Ik kan uitleggen hoe de productie in ontwikkelingslanden plaatsvindt.
KGT) Ik kan de kenmerken van de arbeidsverdeling tussen rijke en arme landen noemen.
- Ik kan beschrijven wat fair trade is.

 

Slide 29 - Slide

Wat betekent: Fairtrade
A
Eerlijke handel
B
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
C
Wereldhandelsorganisatie
D
Wereldbank

Slide 30 - Quiz

Juist of onjuist?
Fairtrade-chocolade is duurder
dan 'gewone' chocolade.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz

Hoe helpt fairtrade boeren in ontwikkelingslanden.
A
Fairtrade zorgt voor dat de producten van de boeren in arme landen eerlijk prijs krijgen.
B
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
C
Wereldhandelsorganisatie
D
Een voorwaarde is dat kleine boeren organiseren en samenwerken. (Cooperaties

Slide 32 - Quiz

Wat zijn Ontwikkelingslanden?
Ontwikkelingslanden worden gekenmerkt door lage inkomens en productiecapaciteit. 

Een concreet voorbeeld hiervan is de import van cacao uit landen zoals Ivoorkust.

Slide 33 - Slide

Verdelen van Opbrengst
De opbrengsten van eindproducten worden gedeeld tussen arme en rijke landen, maar het percentage dat arme landen ontvangen is aanzienlijk lager. Dit heeft financiële gevolgen voor de ontwikkeling van deze landen.

Slide 34 - Slide

In Colombia worden koffiebonen geteeld, en in Nederland worden deze verwerkt en verkocht. Bekijk het schema van de koffieproductie.
Hoe wordt de opbrengst van de koffie waarschijnlijk verdeeld tussen Colombia en Nederland?
A
Colombia krijgt het grootste deel.
B
Nederland en Colombia krijgen ieder de helft.
C
Nederland krijgt het grootste deel.

Slide 35 - Quiz

Doel B §4 / KGT §3+§5
B) Ik kan uitleggen hoe bedrijven in
ontwikkelingslanden kunnen moderniseren.
- Ik kan uitleggen en welke belemmeringen er voor
modernisering zijn in ontwikkelingslanden.

KGT3)  Ik kan kenmerken noemen van ontwikkelingslanden.
5)Ik kan uitleggen hoe ontwikkelingslanden industrialiseren.
-Ik kan uitleggen welke belemmeringen er voor ontwikkelingslanden zijn om te industrialiseren.
 

Slide 36 - Slide

Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.

Slide 37 - Quiz

Wat is infrastructuur?
A
Alle bedrijven samen
B
De voorzieningen voor vervoer en communicatie
C
Alles dat nodig is voor de drinkwater voorziening
D
Alle wetten in Nederland

Slide 38 - Quiz

Ontwikkelingslanden zijn:
A
landen die goed ontwikkeld zijn
B
landen met een hoge koopkracht
C
landen met weinig analfabetisme
D
landen waar de productie en inkomens laag zijn

Slide 39 - Quiz

Wat is geen kenmerk van een ontwikkelingsland?
A
Slechte infrastructuur
B
Lage werkloosheid
C
Koopkracht is laag
D
Weinig industrie

Slide 40 - Quiz

Belemmeringen in ontwikkelingsland om te moderniseren: 


  • Verbetering van de infrastructuur;                                                     (zijn de basisvoorzieningen die nodig zijn voor een bedrijf, zoals wegen, elektriciteitsnetwerken, internetverbindingen en gebouwen.

  • Steun aan bedrijven die willen industrialiseren;                                (De opkomst van Veel moderne bedrijven in een land).

  • Gebrek aan kennis van nieuwe technieken;

    Slide 41 - Slide

    Doel B §5 / KGT §6
    B)  Ik kan toelichten welke vormen van ontwikkelingssamenwerking er zijn.
    - Ik kan uitleggen hoe Nederland ontwikkelingslanden kan helpen.

    KGT)  Ik weet welke vormen van ontwikkelingssamenwerking er zijn.

     

    Slide 42 - Slide

    Gunstige voorwaarden bij het lenen van geld zijn:


    • een lage rente;
    • geen snelle aflossing.

    Slide 43 - Slide

    Rekenvaardigheden
    Ik let er op dat ik:
    • Een berekening geef
    • De eenheid erbij zet: €
    • Een komma zet ipv een punt
    • 2 cijfers achter de komma zet

    Slide 44 - Slide

    Carlos werkt in Brazilië. Hij verdient 5.000 real per maand. Een real is 0,20 euro waard.
    Bereken zijn jaarlijkse inkomen in euro’s. Schrijf je berekening op.

    Slide 45 - Open question



    B
    Leren en maken:
    Hoofdstuk 8




    KT
    Leren en maken:
    Hoofdstuk 8



    Huiswerk
    24 juni: Toets Hoofdstuk 8

    Slide 46 - Slide

    Nabespreking
    Hoe is het gegaan?
    Wat ging goed?
    Wat vond je moeilijk?
    Welke vragen heb je nog?

    Slide 47 - Slide