Formules en grafieken

Inhoud/doel van de les:
Aan het einde van de les:
- Kun je rekenen met formules
- kun je Rekenen met patronen/grafieken
- Je kan a.d.v. de gegevens een formule opstellen
- Je kan toegepast rekenen met formules/grafieken
Inhoud:
15 min. instructie/30 min. zelfstandig werken/5 min. huiswerk
1 / 39
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Inhoud/doel van de les:
Aan het einde van de les:
- Kun je rekenen met formules
- kun je Rekenen met patronen/grafieken
- Je kan a.d.v. de gegevens een formule opstellen
- Je kan toegepast rekenen met formules/grafieken
Inhoud:
15 min. instructie/30 min. zelfstandig werken/5 min. huiswerk

Slide 1 - Slide

Formules
Formules bestaan bijna altijd uit een combinatie van vaste kosten en variabele kosten

Vaste kosten blijven altijd hetzelfde onafhankelijk van het aantal stuks. Denk hierbij aan opstartkosten, administratiekosten, servicekosten.

Variabele kosten zijn afhankelijk van het aantal

Slide 2 - Slide

Rekenen met formules
- Je vult de getallen die je nodig hebt in, in de formule. 
Dan kun je het antwoord berekenen
Let op: Soms weet je het totaal van de formule en ontbreekt er juist een stukje formule -> Dan ga je delen (het totaal : stukje bekend van de formule)

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Slide 5 - Video

Maria bestelt 600 rozenblaadjes
en laat ze bezorgen.
Hoeveel moet ze betalen?
A
49,95
B
54,00
C
59,95
D
64,00

Slide 6 - Quiz

Rekenen met patronen en grafieken
- Je weet een startbedrag (die tel je er op het eind bij op)
- Je weet met welke bedragen je moet rekenen.
getalx getal=...........+startbedrag
Bij de grafieken:
Kun je er 2 goed aflezen? Daar bereken je het verschil tussen en je kan dit getal ook verder delen (stelt 10 m2 225 euro) en je wil 1m2? 225:10

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Grafieken
Een grafiek geeft een verband weer tussen verschillende gegevens. In een diagram kunnen meerdere grafieken staan. De grafieken kunnen elkaar snijden in een snijpunt.

Slide 9 - Slide

Hoe noem je het getal dat bij aantal (personen, dagen, uren etc.) onder de 0 (nul) in de tabel staat?
A
Hellingsgetal
B
Stijggetal
C
Startgetal
D
Hoekgetal

Slide 10 - Quiz

Hoe noem je dezelfde af- of toename per één aantal in een tabel?
A
Startgetal
B
Priemgetal
C
Deelgetal
D
Hellingsgetal

Slide 11 - Quiz

Formules opstellen
-Je kan het laatste getal als uitgangspunt nemen (zit het grootste getal in. Als je nu de formule invult.....Zie je goed welk van de 2 goed is.
-> Denk aan de rekenregels (Hoe moeten wij van die onvoldoendes afkomen?)

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Toegepast rekenen met formules en grafieken

- Je moet nu vaak ook het startgetal te weten komen (Dit doe je door de laatste 2 getallen die je al weet van elkaar af te halen, wat is het verschil met de eerste 2 getallen?)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Wat zijn de standaard kosten? (startgetal)
A
€ 7,50
B
€ 1,50
C
€ 10,00
D
€ 2,50

Slide 16 - Quiz

Wat zijn de kosten per één visitekaartje? (hellingsgetal)
A
€ 0,03
B
€ 0,06
C
€ 0,04
D
€ 0,08

Slide 17 - Quiz

Met welke formule kun je berekenen hoeveel het kost om visitekaartjes te maken?
A
Kosten kaartjes = € 3,50 + aantal stuks x € 0,03
B
Kosten kaartjes = € 2,50 + aantal stuks x € 0,03
C
Kosten kaartjes = € 3,50 + aantal stuks x € 0,03
D
Kosten kaartjes = € 2,50 + aantal stuks + € 0,03

Slide 18 - Quiz

1. Per 250 kaartjes stijgen de kosten met € 7,50
2. € 7,50 : 250 kaartjes = € 0,03 (3 cent) per kaartje. € 0,03 is het hellingsgetal
3. Bij 250 stuks staat €10,00 en je weet dat 250 stuks € 7,50 kosten
€ 10,00 - € 7,50 = € 2,50 standaardkosten bij aantal stuks 0 (nul). € 2,50 is het startgetal

Slide 19 - Slide

Ik vind het werken met formules heel erg moeilijk....
Eens
Oneens
Geen mening

Slide 20 - Poll

Aan de slag:

Slide 21 - Slide

Extra filmpjes:
-Deze filmpjes zijn ter ondersteuning als je dit onderwerp nog lastig vindt

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Wat zijn de standaard kosten? (startgetal)
A
€ 7,50
B
€ 1,50
C
€ 10,00
D
€ 2,50

Slide 35 - Quiz

Wat zijn de kosten per één visitekaartje? (hellingsgetal)
A
€ 0,03
B
€ 0,06
C
€ 0,04
D
€ 0,08

Slide 36 - Quiz

Met welke formule kun je berekenen hoeveel het kost om visitekaartjes te maken?
A
Kosten kaartjes = € 3,50 + aantal stuks x € 0,03
B
Kosten kaartjes = € 2,50 + aantal stuks x € 0,03
C
Kosten kaartjes = € 3,50 + aantal stuks x € 0,03
D
Kosten kaartjes = € 2,50 + aantal stuks + € 0,03

Slide 37 - Quiz

Zoek naar het startgetal en hellingsgetal

Slide 38 - Slide

Welke formules hoort bij de grafiek?
A
Hoogte = 400 + 2000 x aantal uren klimmen
B
Hoogte = 2000 m x aantal uren klimmen
C
Hoogte = 2000 m + aantal uren x 400 m
D
Hoogte = 2400 m x aantal uren klimmen

Slide 39 - Quiz