1. Wat is het onderwerp van de tekst?
3. Uit welke alinea(s) bestaat de inleiding van de tekst?
4. Wat betekenen de woorden?
6. Welke twee doel-middelverbanden staan in alinea 2?
8. Welke zin geeft het beste de strekking van alinea 3 weer?
12. Wat gebeurt er met je als je nooit op vakantie gaat?
15. Voor welk publiek is de tekst geschreven?