Voegwoorden omdat, als les 46

voegwoorden
omdat en als
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

voegwoorden
omdat en als

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van de les kan ik de de voegwoorden omdat en als goed in een zin gebruiken.
Ik gebruik de goede zinsvolgorde.
1 2 3 omdat/als 1 3 2

Slide 2 - Slide

Omdat (reden)
Ik ga naar de tandarts want ik heb kiespijn.
 1 2 3  want  1 2 3
Ik ga naar de tandarts omdat ik kiespijn heb.
1 2 3 omdat 1 3 2

Slide 3 - Slide

omdat
Je kunt de zin ook met omdat beginnen.
Omdat ik kiespijn heb, ga ik naar de tandarts.
Omdat 1 3 2 , 2 1 3

Slide 4 - Slide

Als (wanneer)
Ik ga naar de tandarts als ik kiespijn heb.
Denk om de zinsvolgorde.
1 2 3 als 1 3 2!

Slide 5 - Slide

Als
Je kunt de zin ook met als beginnen.
Als ik kiespijn heb, ga ik naar de tandarts.
De zinsvolgorde: Als 1  3 2 , 2 1 3

Slide 6 - Slide

We gaan nu niet zwemmen ___ het te koud is
A
omdat
B
want
C
en
D
maar

Slide 7 - Quiz

___ ik erg ziek ben, blijf ik thuis
A
omdat
B
want
C
en
D
als

Slide 8 - Quiz

____ ze vakantie hebben, gaan ze elke dag winkelen
A
maar
B
want
C
dus
D
als

Slide 9 - Quiz

Ik spreek niet vaak Nederlands omdat iedereen ___
A
spreekt altijd Engels
B
altijd Engels spreekt

Slide 10 - Quiz

Ik wil Nederlands leren ___ ik volg een cursus Nederlands
A
maar
B
toch
C
dus
D
als

Slide 11 - Quiz

Anna koopt een trui ____ ze vindt hem mooi
A
omdat
B
want

Slide 12 - Quiz

Ik vind het leuk ___ mijn broer op bezoek komt
A
omdat
B
als
C
want
D
maar

Slide 13 - Quiz

Als het koud is ____
A
ik sluit het raam
B
sluit ik het raam

Slide 14 - Quiz

Als je elke dag Nederlands spreekt, ___
A
leer je de taal snel
B
je leert de taal snel

Slide 15 - Quiz

Kunnen jullie bellen ___ jullie er bijna zijn?
A
omdat
B
dus
C
want
D
als

Slide 16 - Quiz

Ik eet geen vlees want ____
A
ik dat niet lekker vind
B
ik vind dat niet lekker

Slide 17 - Quiz

We willen vandaag naar het strand gaan ___ het mooi weer is
A
omdat
B
want

Slide 18 - Quiz

Hij komt niet ___ het zo regent
A
als
B
dus

Slide 19 - Quiz

ik vind deze oefening ____
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Zelfstandig werken
Klare taal les 46 maken.
Ben je klaar dan ga je  verder waar je gebleven bent.

Slide 21 - Slide