Imperative

Imperative
Gebiedende wijs
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Imperative
Gebiedende wijs

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Imperative/ Gebiedende wijs
-In dieser Stunde lernst du die verschiedene Formen des Imperatives

Slide 3 - Slide

Toepassing

Met de gebiedende wijs gebieden wij iemand iets te doen!

Beispiel:

Halten Sie!
Steigen Sie ein!
Fahren Sie mich zum Bahnhof!

Slide 4 - Slide

3- vormen

gebiedende wijs- ev

gebiedende wijs- mv

gebied. wijs- beleefdheidsvorm

Slide 5 - Slide

Gebieden wijs e.v

Deze wordt gevormd door de stam van de  -du- vorm te nemen.


Soms met -e bij werkw met een d-t / m-n in de stam

Beispiel:
Antworte, bitte- Atme durch!

Waarom -du vorm?
ich spreche
du sprichst-> geb.wijs enk wordt-> sprich!

Slide 6 - Slide

Gebiedende wijs -mv

Voor deze vorm gebruik je de -IHR vorm

-Sprecht Kinder!

-Hört mich AN (luister naar mij)

-atmet!  (adem!)

(ihr vorm is stam plus -t )

Slide 7 - Slide

Beleefdheidsvorm

Dit is de -u vorm.

Hele werkwoord+ Sie

Dus:

Schlafen Sie,  

Atmen Sie, Herr Aan het Rot



Slide 8 - Slide

samengevat

e.v= stam du- vorm       (Let op! +e bij stam op d/t, m/n)

m.v= ihr- vorm

Beleefdheidsvorm= hele werkwoord+ Sie

Slide 9 - Slide

Mal üben!

Slide 10 - Slide

Beleefdheid (kommen) ...
Komt u naar huis
A
kommt nach Hause
B
kommen Sie nach Hause
C
kommt Sie nach Hause
D
kömmen Sie nach Hause

Slide 11 - Quiz

lassen(=laten)
... mich in Ruhe, Peter!
A
lasst
B
lasse
C
lass
D
lassen Sie

Slide 12 - Quiz

Let op!


Bij een stam op een d,t
krijg je een extra-e
antworten- antwort-> ihr antwort-et

Slide 13 - Slide

warten (=wachten)
Ilse und Erika, .... auf mich!
A
warten
B
wart
C
warst
D
wartet

Slide 14 - Quiz

haben en sein
haben en sein wijken van de regels af.
zie blz 25 van je gramm boekje

Slide 15 - Slide

moeilijker met e-i Wechsel

Slide 16 - Slide

Gebied. wijs ev van "denken"
A
denkt
B
denken Sie
C
denk
D
denkst

Slide 17 - Quiz

gebied. wijs e.v van sprechen
A
sprech
B
sprecht
C
sprich

Slide 18 - Quiz

Gebied wijs mv tragen
A
trägt
B
tragt
C
trage

Slide 19 - Quiz

Gebied. wijs mv winnen
A
gewinnt
B
gewinnen
C
gewinn

Slide 20 - Quiz

gebied. wijs beleefdheid
sprechen
A
spricht
B
sprechen Sie
C
sprechen

Slide 21 - Quiz

gebied. wijs beleefdheidsvorm
denken

A
denken
B
denk
C
denken Sie

Slide 22 - Quiz