Familie - persoonlijke kenmerken

Wie ben jij?
1 / 26
next
Slide 1: Mind map
NT /alfaHoger onderwijs

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wie ben jij?

Slide 1 - Mind map

1. Families en televisie
*we spreken over BEKENDE families
*we kijken naar een video over families
*we spreken over het UITERLIJK en het INNERLIJK
*we schrijven over jou en jouw familie
*we lezen over andere bekende mensen in de wereld
*we spreken en lezen over televisie

Slide 2 - Slide

In de klas
 
* we spreken over families
* we kijken naar een video
* we spreken over het uiterlijk en het innerlijk
*we spreken over televisie
Thuis
* jullie maken
oefeningen over de familie
* jullie schrijven
over je eigen familie
* jullie maken een video
over de familie
* jullie kijken minimum 1 keer naar een Nederlands programma: familie of thuis

Slide 3 - Slide

Ken je deze families?

Slide 4 - Slide

De koning heeft 5 kinderen.
A
juist
B
fout

Slide 5 - Quiz

Elizabeth heeft 2 zussen.
A
juist
B
fout

Slide 6 - Quiz

Hoeveel kleinkinderen heeft Louis Petit?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 7 - Quiz

Louis en Irma hebben twee dochters.
A
juist
B
fout

Slide 8 - Quiz

Wouter heeft een neef en een nicht.
A
juist
B
fout

Slide 9 - Quiz

Ken je deze families ?

Slide 10 - Slide

Kim Kardashin is alleenstaand.
A
juist
B
fout

Slide 11 - Quiz

Homer Simpson heeft 2 schoonzussen.
A
juist
B
fout

Slide 12 - Quiz

Bart Simpson heeft 1 nonkel.
A
juist
B
fout

Slide 13 - Quiz

Ken je deze families van televisie?

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

lijken op
Ik lijk op ...
Jij lijkt op ...
Hij / Zij lijkt op ...

 = dezelfde neus, dezelfde ogen, dezelfde haren, dezelfde mond, ...

Slide 16 - Slide

Spreken over uiterlijk

Slide 17 - Slide

Spreken over uiterlijk

Slide 18 - Slide

Spreken over innerlijk

Slide 19 - Slide

Hij kijkt heel de dag tv. Hij eet, drinkt, slaapt.
A
hij is actief
B
hij is lui
C
hij is sociaal
D
hij is blij

Slide 20 - Quiz

Zij is lief voor iedereen. Zij helpt iedereen.
A
Zij is flexibel.
B
Zij is lui.
C
Zij is hulpvaardig.
D
Zij is niet lief.

Slide 21 - Quiz

Hij is altijd stil.
Hij spreekt niet in groep. Hij bloost.
A
Hij is sociaal.
B
Hij is verlegen.
C
Hij is boos.
D
Hij is luidruchtig.

Slide 22 - Quiz

Hij zegt foute dingen. Hij liegt.
A
Hij is eerlijk.
B
Hij is braaf.
C
Hij is een leugenaar.
D
Hij is oud.

Slide 23 - Quiz

Hij is sterk. Hij heeft veel energie.
A
Hij is lui.
B
Hij is een harde werker.
C
Hij is zwak.
D
Hij is dik.

Slide 24 - Quiz

Wie ben jij? Ben jij lui? Ben jij een harde werker? Ben jij flexibel? Ben jij eerlijk? Ben je hulpvaardig?

Slide 25 - Open question

Oefening magazine
Kies een persoon uit een magazine.

Spreek of schrijf over de persoon.
Fantaseer.

Slide 26 - Slide