zth 4K Fictie begrippen

zth 4K Fictie begrippen
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

zth 4K Fictie begrippen

Slide 1 - Slide

Doelen van deze les
Je leert over de theorie achter fictie
Je herkent de begrippen in voorbeelden
Je kunt de begrippen toepassen bij het beantwoorden van vragen over fictie

Slide 2 - Slide

Autobiografie
Boek waarin de auteur zelf (schrijver) een beschrijving geeft  van (een deel van) haar / zijn leven.

Slide 3 - Slide

Biografie
Verhaal over iemands leven, door iemand anders geschreven.

Slide 4 - Slide

Hoofdpersoon
De persoon over wie het hele boek gaat.
Je kunt lezen wat hij/zij voelt en denkt.

Slide 5 - Slide

Bijfiguren
Personages die je minder goed leert kennen dan de hoofdpersoon. 

Slide 6 - Slide

Dystopie
Verhaal dat zich in de toekomst afspeelt. Meestal heeft er een ramp plaatsgevonden en/of zijn er mensen aan de macht gekomen die andere mensen onderdrukken. Daardoor is de wereld veranderd in een plaats waar je niet in zou willen leven. 

Slide 7 - Slide

Feelgoodverhaal
Een verhaal dat fijn is om te lezen of kijken, omdat het wensvervullend is. Je hoopt dat er iets fijns gebeurt met de hoofdpersoon en dat gebeurt dan ook. 

Slide 8 - Slide

Flashback

Een sprong terug in de tijd. Er wordt iets beschreven dat eerder is gebeurd (bijvoorbeeld omdat iemand zich iets herinnert.

Slide 9 - Slide

Genre
Het soort verhaal, bijvoorbeeld een griezelverhaal of een verhaal over geschiedenis.

Slide 10 - Slide

Ik- verhaal of hij/zij vorm
Een verhaal is vaak geschreven vanuit een ik- een hij- of een zij-vorm. 

Slide 11 - Slide

Historische boeken / verhalen
Historische boeken of verhalen zijn verhalen over geschiedenis.

Slide 12 - Slide

Informatief boek
Informatieve boeken zijn geschreven om je informatie te geven over een bepaald onderwerp. De meeste informatieve boeken bestaan uit korte hoofdstukjes met kopjes en vaak afbeeldingen.

Slide 13 - Slide

Inleven
Als je je inleeft kun je je voorstellen hoe het is om iemand anders te zijn of hoe iemand anders zich voelt.

Slide 14 - Slide

Karaktereigenschap
Een karaktereigenschap zegt iets over hoe iemand is. Bijvoorbeeld vrolijk, lui, slordig, grappig of rustig.

Slide 15 - Slide

Letterlijk / figuurlijk taalgebruik
'Het regent is een vorm van letterlijk taalgebruik, je zegt precies wat je bedoelt. 'De hemel huilt' is figuurlijk taalgebruik. Je bedoelt iets anders dan je letterlijk zegt.

Slide 16 - Slide

Onderwerp
Waar een verhaal over gaat. 
Bijvoorbeeld pesten, verliefdheid of voetbal.

Slide 17 - Slide

Ontwikkeling van een personage
In de meeste boeken, verhalen en films veranderen personages door wat ze meemaken. Die verandering noem je ontwikkeling.

Slide 18 - Slide

Overdrijving
Iets groter of erger maken dan het is.

Slide 19 - Slide

Parodie
Iets belachelijk maken door het na te doen.

Slide 20 - Slide

Perspectief
Het perspectief ligt bij de persoon in het verhaal van wie je weet wat hij denkt en voelt. Meestal is dat de hoofdpersoon.

Slide 21 - Slide

Realistisch
De personen in een verhaal maken dingen mee die in het echt ook kunnen gebeuren.

Slide 22 - Slide

Ruimte
De plaats waar een verhaal zich afspeelt. Bijvoorbeeld buiten of binnen, in een stad, een bos, op school of bij iemand thuis.

Slide 23 - Slide

Sciencefiction
Verhaal dat zich in de toekomst afspeelt en waarin technologieën worden gebruikt die nu (nog) niet bestaan.

Slide 24 - Slide

Sfeer
Hoe iets aanvoelt. 
Bijvoorbeeld griezelig of gezellig.

Slide 25 - Slide

Tijd
De tijd waarin een verhaal zich afspeelt. Historische verhalen kunnen zich bijvoorbeeld afspelen in de tijd van de Grieken en Romeinen, ridders en monniken, ontdekkers en hervormers, pruiken en revoluties of burgers en stoommachines.

Slide 26 - Slide

Uiterlijke kenmerken
Hoe iemand eruitziet. 

Slide 27 - Slide

Understatement
Iets kleiner of minder erg maken dan het is.




"het regent een beetje ..."

Slide 28 - Slide

Verhaallijn
Beschrijft (met een begin, middenstuk en einde) wat een personage meemaakt. Als een boek meerdere verhaallijnen heeft, hebben deze altijd iets met elkaar te maken.

Slide 29 - Slide

Vooruitwijzing
Aanwijzing dat er iets gaat gebeuren, vaak zonder dat je weet wat er gaat gebeuren. 

Slide 30 - Slide

Wisseling van tijd, plaats en perspectief
Een schrijver kan een verhaal spannend maken door regelmatig van tijd, plaats en/of perspectief te wisselen. Hij kan hiermee informatie geven, maar ook een beetje misleiden.

Slide 31 - Slide

Woordspeling
Een spelletje met woorden, een woordgrapje.
"Ze heeft dikke billen, maar ze zit er niet mee."

Slide 32 - Slide