FRANS PROFIELKEUZE

1 / 39
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Le programme
Wat heb je aan Frans?
Redenen om Frans te kiezen.
Frans in de bovenbouw
Le COI
Les devoirs

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat heb je aan Frans?
Kennis van het Frans is voor veel beroepen erg handig. Nederland heeft altijd veel handel gedreven met allerlei landen in de wereld. Daarom hebben wij, Nederlanders, veel vreemde talen moeten leren. Bij veel beroepen speelt Frans een belangrijke rol. 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Noem een beroep waarbij het handig is als je een taal spreekt

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

niet
wel
Bij welke beroepen kun je Frans goed gebruiken?
journalist
bosbouw
electricien
timmerman
leger
horeca
internationaal arts
internationale sport
handel
tourisme
piloot
secetaresse
techniek
mode

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Reden 1 om Frans te kiezen


Talenkennis
maakt standaard onderdeel uit van je cv. 
Elke werkgever wil weten welke talen jij spreekt. 

Met kennis van meerdere talen heb je daardoor veel voordeel bij sollicitaties en studies.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Reden 2 om Frans te kiezen
Wanneer je de Franse taal beheerst, heb je een streepje voor. 
In Nederland beheersen meer mensen de Duitse taal. 
Dus met Frans  meer kans bij sollicitaties.

De belangstelling voor Frans groeit in Nederland door artiesten als Stromae, Aya Nakamura, Willy William, Maitre Gims, 
Ook bij les jeux olympiques is Frans een belangrijke voertaal.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Reden 3 om Frans te kiezen
Frans is een belangrijke taal voor economische studies
Frans is een belangrijke voertaal voor de Europese Unie.
Frankrijk is één van de belangrijkste handelspartners van Nederland. 

Duitsland is de belangrijkste handelspartner maar samen zijn Frankrijk en België weer grotere handelspartners.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Reden om Frans te kiezen
Jullie nog suggesties????

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Reden 4 - 5 -6 -7 ....etc
Toerisme
Frankrijk is de nummer één bestemming van Nederlanders. Als je de Franse en Nederlandse taal spreekt, zou je kunnen werken voor bedrijven zoals de ANWB in Frankrijk. 
Mode
Parijs, stad van de mode en cosmetica. Coco Chanel, Yves Saint Laurent, etc.
Bedrijfsleven
Nederland voert handel met zijn directe buren. Op dit moment loopt Nederland miljoenen mis door onvoldoende kennis van het Frans.
Rechten
Het Nederlandse rechtssysteem is beïnvloed door Frankrijk (L’esprit des Lois + Code Napoléon)
Journalistiek
Als correspondent.
Universitaire opleidingen
Kennis van Franse taal bij  bijvoorbeeld geschiedenis, filosofie. 



Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Frans in de bovenbouw
Hoe zien de lessen eruit?
Vaardigheden, literatuur?


Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Y-a-t-il des questions?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

IK GA FRANS KIEZEN
A
JA
B
NEE
C
PAST NIET IN PROFIEL

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Merci! Et maintenant .....

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

chapitre 2 - grammaire C

Le pronom personnel comme objet indirect




Het persoonlijk vnw. als meewerkend voorwerp

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

exemples néerlandais
- Julia en Kim gaven een cadeautje aan hun moeder.
  
- Ik vroeg (aan) haar of ze nog op vakantie ging.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Wat is een meewerkend voorwerp? 


Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen; 

Het meewerkend voorwerp begint vaak met het voorzetsel aan – als dat niet in de zin staat, kan het er meestal bij gedacht worden. 


Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Hoe vervang je het meew.vw?
Geef je die telefoon aan mij?

Geef je mij die telefoon?

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

exemple 2
Zij geeft een snoepje aan Levi.

Wat is het meewerkend voorwerp?




Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Zij geeft een snoepje aan levi.
aan Levi = meewerkend voorwerp.

Het meewerkend voorwerp kun je hier vervangen door hem.

Zij geeft hem een snoepje.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn de vormen van het pers. vnw. als meew. vw.?

(aan) mij                    me/m'                       

(aan) jou                    te/t'                            

(aan) hem                 lui  

(aan) haar                 lui                               

(aan) ons                  nous                          

(aan) u/jullie            vous                           

(aan) hun                  leur                               

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Meewerkend vw in het Frans
begint met

à    au   aux

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Geef je die telefoon aan mij?
Tu donnes ce portable à moi?

Tu me donnes ce portable?

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Zij geeft een snoepje aan levi.
Elle donne un bonbon à Levi.

Elle lui donne un bonbon.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

De plaats in de zin

1. Direct voor de persoonsvorm.    

Je lui donne de l' argent = Ik geef hem geld.


2.  Heel werkwoord in de zin?       Dan voor het hele werkwoord.

Je vais lui donner de l' argent. =   Ik ga hem geld geven.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Vervang het meew. vw door een pers. vnw.

Il pose une question à moi.
(Hij stelt mij een vraag)
A
Il pose moi une question.
B
Il me pose une question.
C
Il pose me une question.

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Grand-père donne un cadeau à nous.
(Opa geeft ons een cadeau.)
A
Grand-père nous donne un cadeau.
B
Grand-père donne nous un cadeau.
C
Grand-père à nous donne un cadeau.

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Elle dit bonjour à vous.
(Ze zegt u goedendag.)
A
Elle dit vous bonjour.
B
Elle dit bonjour vous.
C
Elle vous dit bonjour.

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Je raconte une histoire à Ilsa et Sanne.
(Ik vertel hun een verhaal.)
A
Je raconte leur une histoire.
B
Je leur raconte une histoire.
C
Je lui raconte une histoire.

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Réponds: Il va parler à son ami?
A
Oui, il va lui parler,
B
Oui, il lui va parler.
C
Oui, il va lui parler son ami.

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Réponds: Il va parler à son ami?
A
Oui, il va lui parler,
B
Oui, il lui va parler.
C
Oui, il va lui parler son ami.

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Bron c - page 24
  • vervangt altijd een persoon of een dier, maar geen ding
  • zindsdeel begint altijd met het voorzetsel à, au, aux
  • dat deel van de zin kan je vervangen door persoonlijk vnw
  • me -> mij
  • te -> jou
  • lui -> hem of haar
  • nous  -> ons
  • vous  -> u of jullie
  • leur  -> hun 

Slide 33 - Slide

persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
exercice 13b - page 56

herken je het meewerkend voorwerp?

(hoe herken je het nog weer?)

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Wat mag je vervangen in de zinnen?​
En door welk woord?​

  • Je donne l’argent à Marilène.​

  • Ils vont téléphoner à leurs parents.​
  • Nous avons donné un cadeau à mon père.​
  • Les élèves répondent aux profs.​
  • Il va parler à son meilleur ami.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Wat mag je vervangen in de zinnen?​
En door welk woord?​

  • Je donne l’argent à Marilène = lui

  • Ils vont téléphoner à leurs parents = leur
  • Nous avons donné un cadeau à mon père. = lui
  • Les élèves répondent aux profs = leur
  • Il va parler à son meilleur ami = lui

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

plaats in de zin
Je zet het persoonlijkvnw VOOR het hele werkwoord als die in de zin staat.
Geen heel werkwoord? Dan VOOR het 1e werkwoord in de zin

  • Je donne l’argent à Marilène.
  • Ils vont téléphoner à leurs parents.
  • Nous avons donné un cadeau à mon père.
  • Les élèves répondent aux profs.
  • Il va parler à son meilleur ami.

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

plaats in de zin?
Je donne l’argent à Marilène. Je lui donne l’ argent
Ils vont téléphoner à leurs parents. Ils vont leur téléphoner
Nous avons donné un cadeau à mon père. Nous lui avons donné un cadeau
Les élèves répondent aux profs. Les élèves leur répondent
Il va parler à son meilleur ami. Il va lui parler

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Francofolies
Lire (lezen) p 33 TB
Maken opdr 36, 37 A p 81-82 WB

Pour Mercredi:
Apprendre (leren) Blok E en F
vocabulaire p 84-85 WB

Slide 39 - Slide

This item has no instructions