Het sterke werkwoord t.t. + v.t.

Het sterke werkwoord
tegenwoordige - en verleden tijd
1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Het sterke werkwoord
tegenwoordige - en verleden tijd

Slide 1 - Slide

verleden tijd
Aan welke Duitse woorden kun je zien dat de zin in de verleden tijd staat?

Slide 2 - Slide

zum Beispiel....
früher / vorige Woche / gestern / damals.....

Slide 3 - Slide

Tegenwoordige tijd
Aan welke Duitse woorden kun je zien dat de zin in de tegenwoordige tijd staat?

Slide 4 - Slide

zum Beispiel.....
jetzt , jeden Morgen, manchmal, .....

Slide 5 - Slide

Seite 268 - overzicht sterke w.w.
  1. Er __________ das vorige Woche kostenlos _________ (anbieten).
2. Er hat mir noch nichts gegeben. Hoffentlich_________ er es morgen (geben).                                                                                  
3. Sie (mv) _____________________ (schlafen) gestern spät ein.
4. ______________(nehmen) ihr schon wieder eine Cola?           

Slide 6 - Slide

Sterke werkwoorden
1. Wir ________________ (sprechen) voriges Jahr noch mit ihm.
2. Die Frau __________ gestern nichts mehr ___________(essen).
3. Er ___________ (nehmen) Platz hinter uns.
4. Ich _____________(stehen) plötzlich auf. 
5. Ich _____________ schon viele Bücher  ____________ (schreiben).

Slide 7 - Slide

Afwijkende e/i-wisselingen:
'geben'
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Afwijkende e/i-wisselingen:
'nehmen'
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quiz

Verleden tijd

Slide 10 - Slide

Noem de uitgangen van de sterke werkwoorden

Slide 11 - Open question

Er ... (werfen) den Ball ins Tor.
A
wurf
B
wurfte
C
warf
D
warft

Slide 12 - Quiz

... (kommen) sie (mv) gestern auch zu spät?
A
Kommen
B
Kamen
C
Kamt
D
kummen

Slide 13 - Quiz

Ich ... (rufen) den Schiedsrichter.
A
ruf
B
riefe
C
rufte
D
rief

Slide 14 - Quiz

Het voltooid deelwoord van het sterke werkwoord eindigt altijd op:

Slide 15 - Open question

Het voltooid deelwoord van 'trinken' luidt:
A
getrunken
B
getrunkt
C
getranken
D
getronken

Slide 16 - Quiz

Ik beheers het sterke werkwoord
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll