LV 18.1 - De opbouw van argumentatie

Opbouw van argumentatie
Leesvaardigheid §18




1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Opbouw van argumentatie
Leesvaardigheid §18




Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- welke verschillende argumentatievormen er zijn bij een betoog; 
- hoe je enkel- en meervoudige argumentaties kunt herkennen. 

Slide 2 - Slide

Leesvaardigheid tot nu toe
Eerder dit jaar hebben we verschillende onderwerpen van leesvaardigheid behandeld: 
§2 Mediawijsheid
§3 Betrouwbaarheid van bronnen
§4 Betrouwbaarheid van de auteur
§17 Meningen en argumenten

Slide 3 - Slide

Meningen en argumenten
In §17 hebben we gezien dat in een betoog het leesdoel overtuigen is. 

Een schrijver heeft een standpunt of mening; hij gebruikt argumenten om de lezer van zijn gelijk te overtuigen. 

Aan het eind van zijn betoog volgt een conclusie, waarbij de belangrijkste informatie nogmaals wordt herhaald. 

Slide 4 - Slide

Soorten argumenten
Argumenten zijn de redenen die de schrijver heeft om achter een bepaald standpunt te staan. 

Feitelijke argumenten zijn argumenten waarvan het feit of ze waar zijn te controleren valt. 
Niet-feitelijke argumenten zijn argumenten die niet te controleren zijn en berusten op een mening

Slide 5 - Slide

Feitelijk of waarderend?
- De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. 
Je kunt er beter niet aan deelnemen.
- Ik denk dat Mark Rutte de verkiezingen gaat winnen. 
Hij is immers veruit de beste in de debatten.
 - Omdat je met een scooter een grotere kans loopt op een ernstig ongeluk 
dan op een fiets, lijkt het mij verstandig om scooters te verbieden.
- Je wordt er toch beroerd van als je die heftige berichten over ontgroeningen leest.
Ze moeten het ontgroenen gewoon helemaal verbieden.

Slide 6 - Slide

Argumentatie
Onder een argumentatie verstaan we een standpunt met alle argumenten die hierbij worden aangedragen. 

Deze argumentaties kunnen we schematisch weergeven in een blokjesschema. 

Slide 7 - Slide

Enkelvoudige argumentatie
Bij een enkelvoudige argumentatie gebruikt de schrijver maar een enkel argument om zijn standpunt kracht bij te zetten. 

Vaak vind je het argument in dezelfde zin als het standpunt en wordt het aangegeven met een verbindingswoord van redengevend tekstverband, zoals omdat, want, namelijk of immers

Slide 8 - Slide

Enkelvoudige argumentatie
Een tv-abonnement is tegenwoordig overbodig
(= standpunt)
Veel programma's en films kun je ook op internet zien.
(= argument) 

Slide 9 - Slide

Enkelvoudige argumentatie
Een tv-abonnement is tegenwoordig overbodig
(= standpunt)
Veel programma's en films kun je ook op internet zien.
(= argument) 
want

Slide 10 - Slide

Enkelvoudige argumentatie
Een tv-abonnement is tegenwoordig overbodig
(= standpunt)
Veel programma's en films kun je ook op internet zien.
(= argument) 
want
dus

Slide 11 - Slide

Meervoudige argumentatie
Bij een meervoudige argumentatie gebruikt de schrijver meerdere, op zichzelf staande argumenten, om zijn standpunt te ondersteunen. 

Het gebruik van meerdere argumenten maakt je betoog sterker, mits de argumenten goed van kwaliteit zijn. Het eerste argument wordt voorafgegaan door een verbindingswoord van redengevend tekstverband, de overige door opsommende verbindingswoorden. 

Slide 12 - Slide

Meervoudige argumentatie
Het is een goed idee om een Netflix-abonnement te nemen. 
Je kunt veel leuke series kijken
De serie wordt niet steeds onderbroken door reclame
Het kost niet veel

Slide 13 - Slide

Kortom
Een standpunt met de bijbehorende argumenten noemen we een argumentatie. 

Bij een enkelvoudige argumentatie gebruikt de schrijver één argument om zijn standpunt kracht bij te zetten. 

Bij een meervoudige argumentatie gebruikt de schrijver meerdere argumenten om zijn standpunt kracht bij te zetten. 

Slide 14 - Slide

Aan de slag
Werk nu aan opdracht 1 tot en met 3 op pagina 74 en 75. 

Slide 15 - Slide