This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Lezen hoofdstuk 4
opdracht 10
Slide 1 - Slide
lees de tekst: Droomingreep of dure misser?
Slide 2 - Slide
Wat is het onderwerp van de tekst? Gebruik twee woorden.
Slide 3 - Open question
Welke meningen geeft de schrijver over plastische chirurgie in alinea 1? Er zijn twee antwoorden goed
A
Het is fijn dat mensen met onzekerheden over hun uiterlijk geholpen kunnen worden met plastische chirurgie
B
Maar plastische chirurgie heeft ook nadelen
C
Je moet het dus zeker niet zien als iets kleins wat je zomaar even doet
D
In deze tekst lees je meer over mogelijke nadelen van plastische chirurgie
Slide 4 - Quiz
Welk signaalwoord voor een argument zie je in alinea 1?
Slide 5 - Open question
Welke zin in alinea 1 kondigt aan wat je in de rest van de tekst gaat lezen? Citeer de eerste twee en de laatste twee woorden. Schrijf je antwoord als volgt op: eerste twee woorden... laatste twee woorden
Slide 6 - Open question
'Plastische chirurgie is duur.' (al. 3)
Is dit een mening, een feit of een argument?
A
Een mening, want wat de een duur vindt, vindt de ander wel meevallen
B
Een feit, want de meeste mensen vinden plastische chirurgie duur
C
Een argument, dat zie je aan het signaalwoord 'dus'
Slide 7 - Quiz
De schrijver van de tekst vindt de hoge prijs van plastische chirurgie een nadeel. Welke argumenten geeft hij daarvoor (al. 3)? Er zijn twee antwoorden goed.
A
Je moet lang sparen voordat je de operatie kan betalen
B
Sommige mensen kiezen voor een goedkopere, minder goede chirurg
C
Als mensen een lening afsluiten, moeten ze nog lang afbetalen
D
Niet iedereen heeft even veel geduld om te sparen voor een operatie
Slide 8 - Quiz
Wat is het argument uit alinea 4 bij de mening 'Dit is een groot nadeel'? Citeer de eerste en de laatste twee woorden.
Slide 9 - Open question
Volgens de schrijver krijgen mensen die verslaafd zijn aan plastische chirurgie vaak spijt. Hoeveel argumenten geeft de schrijver voor zijn mening?(al.5)
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 10 - Quiz
Ik snap het verschil tussen een feit, mening en argument