Repaso unidad 7 CG1

Quiz unidad 7
Wat hebben we allemaal geleerd?
1. gustar, encantar, interesar, molestar
2. werkwoorden met een onregelmatige ik-persoon
3. pretérito perfecto
4. muy en mucho
5. nieuwe woorden + zinnen
1 / 18
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Quiz unidad 7
Wat hebben we allemaal geleerd?
1. gustar, encantar, interesar, molestar
2. werkwoorden met een onregelmatige ik-persoon
3. pretérito perfecto
4. muy en mucho
5. nieuwe woorden + zinnen

Slide 1 - Slide

Wat betekent het werkwoord "gustar"?

Slide 2 - Open question

Vul in: A Marcos ..... gustan los aviones.
A
me
B
te
C
le
D
os

Slide 3 - Quiz

Vul in:
A Paula y a mi .... gustan los chocolates.
A
le
B
nos
C
te
D
me

Slide 4 - Quiz

Vul in:
¿Carlos, a ti .... molesta el ruido?
A
te
B
le
C
me
D
no

Slide 5 - Quiz

De presente perfecto wordt gevormd met:
A
hulp ww haber + voltooid deelwoord
B
alleen een voltooid deelwoord
C
hulpwerkwoord soy + voltooid deelwoord
D
met de persoonlijke voornaamwoorden

Slide 6 - Quiz

A María le ........ (encantar) leer libros.
A Paulo no le ...... (gustar) la paella.
A nosotros nos ....... (interesa) los aviones.
A mi me ...... (molestar) el ruido.
A ti te ......... (encantar) las obras de arte.


encanta
gusta
interesan
molesta
encantan

Slide 7 - Drag question

De pretérito perfecto:
Kies de juiste vorm van comer, yo
A
he comido
B
hemos comido
C
has comido
D
habéis comido

Slide 8 - Quiz

Wat is de voltooide vorm van het werkwoord hacer?
A
hacido
B
hacedo
C
hecho
D
hacho

Slide 9 - Quiz

Vul in:
Mi mamá y yo ................ (comer) en un restaurante.
A
ha comido
B
hemos comido
C
soy comido
D
han comido

Slide 10 - Quiz

De onregelmatige ik persoon
Wat is de ik-vorm van hacer?

Slide 11 - Open question

De onregelmatige ik persoon
Wat is de ik-vorm van poner?

Slide 12 - Open question

De onregelmatige ik persoon
Wat is de ik-vorm van decir?

Slide 13 - Open question

Wat betekent het woordje muy?

Slide 14 - Open question

Wat betekent het woordje mucho?

Slide 15 - Open question

Vul in:
Tengo muy/muchos deberes.

Slide 16 - Open question

Vul in:
La casa de Lisa es muy/mucho grande.

Slide 17 - Open question

Mis compañeros y yo estudiamos mucho/muy

Slide 18 - Open question