Hoofdstuk 5 Landschappen in Europa oefentoets

1 / 49
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Paragraaf 1 Wat moet je kennen en kunnen?
Theorie:
Je kunt beschrijven hoe natuurlandschappen, klimaten en vegetatiezones in Europa met elkaar samenhangen.
Je kunt uitleggen hoe de seizoenen ontstaan.
Je kunt uitleggen hoe de breedteligging van een gebied invloed heeft op het klimaat en de seizoenen in dat gebied.

Opdrachten:
Je kent de topografie van landen, gebergten en wateren in Europa (W2).
Je kunt de ligging van de klimaten en vegetatiezones in Europa beschrijven en herkennen op een kaart.
Je kent de algemene regel dat het in Europa van zuid naar noord steeds kouder wordt en dat daardoor de begroeiing verandert.

Begrippen: aardas, hooggebergteklimaat, landklimaat, Middellandse Zeeklimaat, sneeuwklimaat, steppeklimaat, taiga, toendra, toendraklimaat, zeeklimaat

















Slide 2 - Slide

Paragraaf 2 Wat moet je kennen en kunnen?
Theorie:
Je kunt uitleggen hoe zee en land verschillend opwarmen en afkoelen.
Je kunt uitleggen waarom het land hierdoor in de zomer veel warmer is dan de zee en in de winter veel kouder is dan de zee.
Je kent de algemene regel dat in Europa in gebieden dicht bij zee gemiddeld meer neerslag per jaar valt dan in gebieden ver weg van zee.
Je kent de algemene regel dat in Europa de gemiddelde temperatuur in de zomer landinwaarts toeneemt en de gemiddelde temperatuur in de winter afneemt.
Je kunt uitleggen waarom in Europa het zeeklimaat landinwaarts overgaat in het landklimaat.

Opdrachten:
Je kunt aan de hand van kaarten van verschillende plaatsen in Europa uitleggen welk klimaat er heerst, en wat dat voor de gemiddelde temperatuur in de zomer en de winter en voor de neerslag betekent.
Geen nieuwe begrippen

























Slide 3 - Slide

Paragraaf 3 Wat moet je kennen en kunnen?
Theorie:
Je kunt beschrijven welke soorten reliëf er zijn.
Je kent de algemene regel dat hoe hoger je in een gebergte komt, hoe lager de gemiddelde temperatuur van de lucht is (of: hoe kouder het wordt).
Je kunt beschrijven welke klimaten er in een hooggebergte kunnen voorkomen.
Je kunt beschrijven welke hoogtegordels er in een hooggebergte kunnen voorkomen, en uitleggen hoe deze samenhangen met de gemiddelde temperatuur.
Je kunt uitleggen hoe bij een gebergte neerslag ontstaat en dat er een loef- en een lijzijde is.
Je kunt de soorten reliëf op een kaart herkennen en benoemen.
Je kunt uitleggen waarom de hoogtegordels op het noordelijk halfrond aan de zuidkant van een gebergte hoger liggen dan aan de noordkant van het gebergte.

Begrippen: alpenweide, boomgrens, gletsjer, heuvelland, hooggebergte, hooggebergteklimaat, hoogtegordel, laagland, lijzijde, loefzijde, loofboomgordel, middelgebergte, naaldboomgordel, regenschaduw, reliëf, rotsgordel, toendraklimaat

































Slide 4 - Slide

Paragraaf 4 Wat moet je kennen en kunnen?
Theorie:
Je kunt beschrijven waar de meeste mensen wonen in Europa en waarom daar.
Je kunt vier soorten landbouw beschrijven.
Je kunt uitleggen waar deze soorten landbouw voorkomen in Europa en waarom daar.
Je kunt uitleggen waarom het in sommige gebieden in Europa nodig is om te irrigeren.
Je kunt het verband uitleggen tussen klimaat en bevolkingsdichtheid in Europa.
Je kunt het verband uitleggen tussen klimaat en landbouw in Europa.


Begrippen: akkerbouw, bosbouw, irrigatie, landbouw, tuinbouw, veeteelt














































Slide 5 - Slide

In Nederland hebben wij een:
A
Landklimaat
B
Gemiddeldklimaat
C
Sneeuwklimaat
D
Zeeklimaat

Slide 6 - Quiz

Hoe worden hoogteverschillen in het landschap genoemd?
A
Hoogtegordels
B
Middel & Klein gebergte
C
Reliëf
D
Heuvelland

Slide 7 - Quiz

Verdamping
Condensatie
Neerslag
Afstroming
Warmte

Slide 8 - Drag question

Als een gebied tussen de 200m en 500m hoog ligt dan noemen we dit gebied?
A
Hooggebergte
B
Heuvelland
C
Middelgebergte
D
Laagland

Slide 9 - Quiz

Wat is geen vorm van landbouw?
A
Tuinbouw
B
Veeteelt
C
Bosbouw
D
Kasbouw

Slide 10 - Quiz

Welke vegetatiezone is te zien op de foto?
A
Grasland
B
Loofwoud
C
Toendra
D
Naaldwoud

Slide 11 - Quiz

Welk klimaat komt NIET in Europa voor?
A
Tropisch regenwoud
B
Mediterraans klimaat
C
Sneeuwklimaat
D
Woestijnklimaat

Slide 12 - Quiz

In de zomer is de Noordzee op zijn warmst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Hoe verder van de zee hoe kleiner de temperatuur verschillen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Welk gebied heeft de meeste kans op sneeuw in de winter?
A
West-Europa
B
Oost-Europa
C
Zuid-Europa

Slide 15 - Quiz

Welk kenmerk past NIET bij het tropisch klimaat?
A
Ongerepte groei
B
Warm & Vochtig
C
Veel diersoorten
D
Koudste maand niet kouder dan 25 graden

Slide 16 - Quiz

Welk type landschap is te zien op de afbeelding?
A
Laagland
B
Hooggebergte
C
Middelgebergte
D
Heuvelland

Slide 17 - Quiz

Welke type vegetatie zie je op de afbeelding?
A
Loofwoud
B
Zomerwoud
C
Europese vegetatie
D
Naaldwoud

Slide 18 - Quiz

De kant van de berg waar de minste neerslag valt noemen we de:
A
Regenschaduw
B
Loefzijde
C
Lijzijde

Slide 19 - Quiz

Bekijk de afbeelding.
Hoe noemen we
we gebied nummer 2?
A
Alpenweide
B
Eeuwige sneeuw
C
Naaldboomgordel
D
Rotsgordel

Slide 20 - Quiz

Welke vorm van landbouw zie je op de foto?
A
Akkerbouw
B
Landbouw
C
Tuinbouw
D
Bosbouw

Slide 21 - Quiz

Op welke breedtegraad vallen de zonnestralen loodrecht op het aardoppervlak?
A
0 graden breedte
B
30 graden breedte
C
60 graden breedte
D
10 graden breedte

Slide 22 - Quiz

Wat is een gletsjer?
A
Laag gelegen ijsmassa's die langzaam stromen.
B
Hoog gelegen ijsmassa's die heel langzaam naar beneden stromen.
C
Rivieren die het ijs vanuit de bergen transporteren.
D
Koude gebieden in het binnenland waar een landklimaat overheerst. (Sneeuwklimaat)

Slide 23 - Quiz

Welke vegetatie komt hoofdzakelijk in Nederland voor?
A
Naaldwoud
B
Toendra
C
Loofbossen
D
Mediterrane vegetatie

Slide 24 - Quiz

Bekijk de afbeelding. Welk klimaat kun je herleiden uit de afbeelding? Kijk hierbij naar neerslag en temperatuur.
A
Landklimaat
B
Zeeklimaat
C
Tropisch klimaat
D
Mediterraans klimaat

Slide 25 - Quiz

Het koude klimaat kent meerdere varianten. Welke variant hoort hier NIET bij?
A
Hooggebergte klimaat
B
Sneeuwklimaat
C
Toendraklimaat
D
Poolklimaat

Slide 26 - Quiz

Hoe zie je op de afbeelding waar de meeste Europeanen wonen? En welk begrip hoort hierbij?
A
Aan de donkere plekken, bevolkingsdichtheid.
B
Aan de lichte plekken, bevolkingsdichtheid.
C
Aan de donkere plekken, verstedelijking.
D
Aan de lichte plekken, verstedelijking.

Slide 27 - Quiz

Bekijk de afbeelding. Hoe noemen we gebied nummer 3?
A
Grasland
B
Het dal
C
de Alpenweide
D
de Rotsgordel

Slide 28 - Quiz

Welk kenmerk/woord past NIET bij een landklimaat?
A
Warme zomers
B
Rusland
C
Aan de kust
D
Koude winters

Slide 29 - Quiz

Waar of niet waar?
Hoe hoger het reliëf, hoe meer vegetatie?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

Waar of niet waar? In het woestijnklimaat gaat het niet om de temperatuur, maar om de hoeveelheid neerslag.
A
Waar
B
Niet Waar

Slide 31 - Quiz

In welk Europees land verwacht je de landbouw vorm: Bosbouw
A
Finland
B
Nederland
C
Spanje
D
Duitsland

Slide 32 - Quiz

In welk land speelt de invloed van de zee GEEN rol in het klimaat?
A
Nederland
B
Oekraïne
C
Duitsland
D
Polen

Slide 33 - Quiz

Wat veroorzaakt de seizoenen?
A
het weer
B
de temperatuur
C
de neerslag
D
De scheve aardas

Slide 34 - Quiz

Seizoenen ontstaan door de draaiing van de zon.
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quiz

Op welke plek op aarde komen geen seizoenen voor?
A
Rond de evenaar
B
Rond de Noord-/Zuidpool
C
Rond de gematigde breedte

Slide 36 - Quiz

Hoeveel seizoenen hebben wij in Nederland?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Drag question

Slide 39 - Drag question

Waardoor ontstaat het verschil in klimaat tussen Parijs en Rome?

Slide 40 - Open question

Welke bundel zonnestraling valt waarschijnlijk op de Noordpool?
A
Nummer 1
B
Nummer 2

Slide 41 - Quiz

Het is vandaag 23 februari. Welk seizoen is het op dit moment in Australië?
A
Winter
B
Lente
C
Herfst
D
Zomer

Slide 42 - Quiz

Welk seizoen is het bij wereldbol B op het zuidelijk halfrond?
A
Zomer
B
Lente
C
Winter
D
Herfst

Slide 43 - Quiz

Welke maand is het bij wereldbol D?
A
Maart
B
Juni
C
September
D
December

Slide 44 - Quiz

Sleep de klimaatgrafieken naar de juiste plek op de kaart.

Slide 45 - Drag question

Zeewater warmt .... op dan land.
A
Langzamer
B
Sneller

Slide 46 - Quiz

In de winter wordt het meestal .... als de wind vanaf zee waait
A
Kouder en natter
B
Warmer en natter
C
Kouder en droger
D
Warmer en droger

Slide 47 - Quiz

Als een gebied tussen de 200m en 500m hoog ligt dan noemen we dit gebied?
A
Hooggebergte
B
Heuvelland
C
Middelgebergte
D
Laagland

Slide 48 - Quiz

Wat vind je nog moeilijk, waar zou je graag nog meer uitleg over hebben?

Slide 49 - Open question