Betoog NN opdr. 4

               
                       BETOOG SCHRIJVEN

Doel: Ik weet hoe ik een betoog moet 
           schrijven en hoe ik mijn standpunt
           kan beargumenteren.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

               
                       BETOOG SCHRIJVEN

Doel: Ik weet hoe ik een betoog moet 
           schrijven en hoe ik mijn standpunt
           kan beargumenteren.

Slide 1 - Slide

Betoog:
                 * Standpunt
                 * Argumenten met voorbeelden (waarderend /
                   feitelijk)
                 * Tegenargument + weerlegging
                 * Samenvattend argumenten + conclusie
                 * Signaalwoorden die passen bij betoog
                    Ik vind.. , Daar in tegen, Dus, ook, want etc.

Slide 2 - Slide

  • De schrijver geeft zijn mening
  • Tekstdoel is overtuigen
  • Argumenten ondersteunen een mening
  • Subjectieve en objectieve argumenten /waarderend/feitelijk
  • Titel bevat vaak al een mening
  • Aanleiding van een betoog is een stelling

Kenmerken van een betoog

Slide 3 - Slide

Indeling betoog
Inleiding
Goede beginzin = aanleiding
Stelling verwerkt + standpunt
Midden 2e alinea
Onderbouwd argument + voorbeelden
Midden 3e alinea
Onderbouwd argument + voorbeelden
Midden 4e alinea
Tegenargument en weerlegging 
Midden 5e alinea
....
Slot
Samenvatten argumenten en conclusie

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Mobieltjes tijdens het eten leiden af; het is niet gezellig, je moet ze wegleggen bij het eten!
A
je moet ze wegleggen IS HET ARGUMENT
B
mobieltjes leiden af; is niet gezellig IS HET ARGUMENT

Slide 6 - Quiz

Mobieltjes moeten tijdens de les verboden worden, leerlingen kunnen er niks nuttigs mee doen.
A
Mobieltjes moeten tijdens de les verboden worden,=argument
B
Mobieltjes moeten tijdens de les verboden worden,= standpunt

Slide 7 - Quiz

Ik hou van New York,
het is groot en er zijn veel wolkenkrabbers.
(feitenlijk argument)

Slide 8 - Slide

Ingezonden brief in een krant is vaak een betoog
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

In een betoog probeert de schrijver je te overtuigen van zijn gelijk
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Maak gebruik van signaalwoorden:

- Reden of argument: namelijk, immers, want, omdat

- Oorzaak-gevolg: doordat, daardoor, zodat, als gevolg van

- Tegenstelling: maar, toch, echter, enerzijds, daarentegen

- Samenvatting: kortom, al met al, met andere woorden

- Conclusie: dus, concluderend, samengevat

Slide 11 - Slide

Ik hou van New York, deze stad is zo chill, relaxed en romantisch! (waarderend argument)

Slide 12 - Slide

Ik ga niet mee naar Parijs, want Parijs is groot en dichtbevolkt.
A
want Parijs is groot en dichtbevolkt= feitelijk argument
B
want Parijs is groot en dichtbevolkt=waarderend

Slide 13 - Quiz

Ik ga graag mee naar Parijs, want in Parijs heb je de mooiste musea!
A
want in Parijs heb je de mooiste musea!=waarderend argument
B
want in Parijs heb je de mooiste musea!=feitelijk argument

Slide 14 - Quiz

  • Tekstdoel van een betoog is overtuigen.
  • Je schrijft een betoog naar aanleiding van een stelling.
  • Over een stelling kun je van mening verschillen.   
  • Om je mening duidelijk te maken, gebruik je argumenten   of redenen.
  • Bij elk argument geef je voorbeelden.
Samengevat

Slide 15 - Slide

2-toets Opdracht 4 blz.  176
- Kies een stelling
- Ga opzoek naar informatie over je stelling
- vul bouwplan in (let op de opdracht)
- Schrijf je betoog uit
- controleer je werk / inleveren uiterlijk ma. 19 mei

Slide 16 - Slide