Grammatica woordsoorten

Grammatica woordsoorten
1 / 13
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je zelfstandig naamwoorden herkennen en onderscheiden tussen concreet en abstract.
Aan het einde van de les kun je bepalen of een lidwoord bepaald of onbepaald is.
Aan het einde van de les kun je bijvoeglijke naamwoorden identificeren en hun functie in een zin begrijpen.
Aan het einde van de les kun je persoonlijk en bezittelijk voornaamwoorden onderscheiden.
Aan het einde van de les kun je zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoorden identificeren.
Aan het einde van de les kun je voorzetsels herkennen en hun rol in zinsdelen beschrijven.
Aan het einde van de les kun je bijwoorden herkennen en hun functie in een zin begrijpen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over woordsoorten?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Zelfstandig naamwoord en lidwoord
Woorden voor mensen, dieren, planten, dingen of gevoelens.
Concreet of abstract.
Lidwoorden: de, het, een.
Bepaald of onbepaald.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Bijvoeglijk naamwoord
Beschrijft zelfstandig naamwoorden.
Geef extra informatie over een zelfstandig naamwoord.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Verwijzen naar personen, dieren of dingen.
Persoonlijk: hij, zij, het.
Bezittelijk: mijn, jouw, zijn.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord
Zelfstandig werkwoord: duidelijke actie of gebeurtenis.
Hulpwerkwoord: helpt een gezegde te vormen.
Koppelwerkwoord: koppelt eigenschap aan onderwerp.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Voorzetsel
Geeft plaats, tijd of reden aan.
Vormt zinsdelen.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Bijwoord
Geeft tijd, plaats, richting, reden, zekerheid of ontkenning aan.
Verschillende functies in een zin.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Definitielijst
Zelfstandig naamwoord: Een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Lidwoord: Woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort; de, het, een.
Bijvoeglijk naamwoord: Woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.
Persoonlijk voornaamwoord: Woord dat een persoon, dier of ding aanduidt.
Bezittelijk voornaamwoord: Woord dat aangeeft van wie iets is.
Zelfstandig werkwoord: Werkwoord dat een duidelijke actie of gebeurtenis aangeeft.
Hulpwerkwoord: Werkwoord dat helpt een gezegde te vormen.
Koppelwerkwoord: Werkwoord dat een eigenschap aan een onderwerp koppelt.
Voorzetsel: Woord dat vaak plaats, tijd of reden aangeeft in een zinsdeel.
Bijwoord: Woord dat tijd, plaats, richting, reden, zekerheid of ontkenning

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 11 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 12 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 13 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.