Zelfstandig naamwoord: Een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Lidwoord: Woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort; de, het, een.
Bijvoeglijk naamwoord: Woord dat iets zegt over een zelfstandig naamwoord.
Persoonlijk voornaamwoord: Woord dat een persoon, dier of ding aanduidt.
Bezittelijk voornaamwoord: Woord dat aangeeft van wie iets is.
Zelfstandig werkwoord: Werkwoord dat een duidelijke actie of gebeurtenis aangeeft.
Hulpwerkwoord: Werkwoord dat helpt een gezegde te vormen.
Koppelwerkwoord: Werkwoord dat een eigenschap aan een onderwerp koppelt.
Voorzetsel: Woord dat vaak plaats, tijd of reden aangeeft in een zinsdeel.
Bijwoord: Woord dat tijd, plaats, richting, reden, zekerheid of ontkenning