MBU Nederlands - Toets H4

Achtervoegsels!
Sommige woorden eindigen met een achtervoegsel. Je kunt de betekenis van een achtervoegsel vaak zelf raden.
Bijvoorbeeld: Mijn broer is een beoefenaar van taekwondo.
Beoefen+aar=iemand die taekwondo beoefent.
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Achtervoegsels!
Sommige woorden eindigen met een achtervoegsel. Je kunt de betekenis van een achtervoegsel vaak zelf raden.
Bijvoorbeeld: Mijn broer is een beoefenaar van taekwondo.
Beoefen+aar=iemand die taekwondo beoefent.

Slide 1 - Slide

Veel voorkomende achtervoegsels zijn:
-aar, -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -isch, -ing, -ig, -sel, -loos, -vol, -lijks

Slide 2 - Slide

Welk woord kan je voor -aar zetten?
A
brand
B
bewonder
C
dank
D
besmet

Slide 3 - Quiz

Welk woord kan je voor -lijk zetten?
A
eer
B
brand
C
dank
D
liefde

Slide 4 - Quiz

PV TT 
(persoonsvorm tegenwoordige tijd)

ik of jij/je erachter: ik-vorm (loop, fiets, vind)
andere enkelvoud: ik-vorm +t (loopt, fietst, vindt)
meervoud: hele werkwoord (lopen, fietsen, vinden)

lopen / horen (ik loop / hij hoort / jij loopt / hoor jij)
                           (ik vind / hij vindt / jij vindt / hoor jij)

Slide 5 - Slide

vinden (tt - ik)

Slide 6 - Mind map

wedden (tt - zij)

Slide 7 - Mind map

PV VT
Persoonsvorm in de verleden tijd

Slide 8 - Slide

Weet jij het verschil nog tussen
zwakke en sterke werkwoorden?

Slide 9 - Mind map

Zwak vs Sterk
Zwakke werkwoorden: Klank blijft gelijk (hoor/hoorde, fiets/fietste)
Sterke werkwoorden: Klank verandert (loop/liep, zwem/zwom)

Zwakke vorm = stam + te(n)/de(n) (fietste(n), hoorde(n))
Sterke vorm = Zo kort mogelijk (vond)

Slide 10 - Slide

't sexy fokschaap
Niet zeker of je te(n)/de(n) nodig hebt? 
Kijk waar het werkwoord op eindigt zonder -en: 
renn'en / werk'en / fiets'en / verhuiz'en / rad'en
ren-de / werk-te / fiets-te / verhuis-de / raad-de

Slide 11 - Slide

fietsen (vt - ik)

Slide 12 - Mind map

verbouwen (vt - wij)

Slide 13 - Mind map

Verkleinwoorden

Een verkleinwoord maak je door achter het woord een achtervoegsel te plaatsen. Meestal schrijf je het zoals het klinkt.


dop -> dopje

slak -> slakje

boom -> boompje

Slide 14 - Slide

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels:

  •  woorden eindigend op -ng                             -->       -nkje of -etje                               vb. koning -> koninkje
         vb. wang ->   wangetje   
  • woorden eindigend op een lange klinker  -->       verdubbeling klinker               vb. foto -> fotootje                                                                                                                            café -> cafeetje



Slide 15 - Slide

Verkleinwoorden

Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :

Regels :

  • woorden eindigend op -i                -->              + etje
              vb. taxi -> taxietje
                     ski ->   skietje

Slide 16 - Slide

Wat is het goede verkleinwoord van
raam
A
raampje
B
raamje
C
raamtje

Slide 17 - Quiz

Wat is het goede verkleinwoord van
opa
A
opatje
B
opa'tje
C
opaatje

Slide 18 - Quiz

Wat is het goede verkleinwoord van
ski
A
skitje
B
skietje

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Herhaling
Staat er een bezit achter het verwijswoord? 
Gebruik dan: mijn, jouw, je, zijn, haar, ons, jullie, hun.

Staat er geen bezit achter het verwijswoord?
Gebruik dan: mij, jou, hem, haar, ons, jullie, hen.

Slide 21 - Slide

mij of mijn?
Geef ..... telefoon terug!
A
mij
B
mijn

Slide 22 - Quiz

jou of jouw?
Is die pen van .... of van hem?
A
jou
B
jouw

Slide 23 - Quiz

Als er in een zin een bezit achter het verwijswoord staat gebruik je:
A
mijn, jouw, je
B
mij, jou

Slide 24 - Quiz