• What is LessonUp
  • Search
  • Channels
  • AI tools

    Beta

‹Return to search

Répétition grammaire chapitre 5 havo 2

Let op
  • boeken op tafel
  • opletten
  • niet praten als ik praat
  • 3 waarschuwingen, bij de tweede waarschuwing naam op bord
  • bij de derde waarschuwing er uit gestuurd 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Let op
  • boeken op tafel
  • opletten
  • niet praten als ik praat
  • 3 waarschuwingen, bij de tweede waarschuwing naam op bord
  • bij de derde waarschuwing er uit gestuurd 

Slide 1 - Slide

Le programme
  • Prépositions à / en / au / aux (pays et villes) + exercice
  • Passé composé + exercice
  • Les verbes en -re + exercice

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Les pays
Landen hebben ook een ’geslacht’ in het Frans:
  • Le Maroc             -   Je vais au Maroc
  • La France            -   Il habite en France
  • Les Pays-Bas    -   J’habite aux Pays-Bas
Landennamen die eindigen met een -e, zijn vaak vrouwelijk
Als je het écht niet weet, gok dan dat een land vrouwelijk is

Slide 4 - Slide

Les villes
Bij stads- en plaatsnamen gebruik je altijd het voorzetsel à:
Helmond    -  Elle habite à Helmond
Sevenum    -  J’habite à Sevenum 
Paris             -  Nous allons à Paris

Slide 5 - Slide

Hoe zeg je in het Frans:
Ik woon in Helmond
A
J’habite au Helmond
B
J’habite à Helmond
C
J’habite à l’Helmond
D
J’habite en Helmond

Slide 6 - Quiz

Hoe zeg je in het Frans:
Hij gaat naar Spanje
A
Il va en Espagne
B
Il va à l’Espagne
C
Il va aux Espagne
D
Il va à Espagne

Slide 7 - Quiz

Le passé composé met avoir
J’ai parlé
Il a répondu
Tu as fini

Slide 8 - Slide

Le passé composé avec être
Een passé composé moet je bij sommige werkwoorden maken met être (zijn) in plaats van avoir (hebben)

Het verschil is: bij een p.c. met être, dien je soms een letter aan het voltooid deelwoord toe te voegen

                           Page 64 du livre

Slide 9 - Slide

Des exemples
aller = gaan                                                                    partir = vertrekken

Il est allé                                                                           il est parti
Elle est allée                                                                   elle est partie
 
Ils sont allés                                                                    ils sont partis
Elles sont allées                                                            elles sont parties

Slide 10 - Slide

Wanneer être?
tomber --> il est tombé
elle est tombée

descendre --> il est descendu 
  elle est descendue
 
sortir --> il est sorti
elle est sortie

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Un exercice
Mettez les verbes correctement au passé composé avec le verbe être.
Attention! Het antwoord moet bestaan uit:
onderwerp + hulpwerkwoord (être) + voltooid deelwoord
Gebruik geen punten achter je antwoorden!
 

Slide 13 - Slide

Il (sortir)

Slide 14 - Open question

Elles (rentrer)
(Let op de accenten!)

Slide 15 - Open question

Un peu plus difficile...
Marie dit:’’Je (partir).’’

Slide 16 - Open question

Kijk goed of je een passé composé met avoir of être moet maken:
Elles (vendre)

Slide 17 - Open question

jij hebt ontmoet
A
j'ai rencontré
B
tu a rencontré
C
tu as rencontré
D
tu as recontrés

Slide 18 - Quiz

Les verbes en -re (le présent)
Page 67

Exemple: répondre 

Om het te vervoegen, haal je -re weg en voeg je de goede uitgang toe

Slide 19 - Slide

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils / elles
réponds
répondons
répond
réponds
répondez
répondent

Slide 20 - Drag question

Les verbes en -re (le passé composé)
Onderwerp + hulpwerkwoord (avoir of être) + voltooid deelwoord

Voltooid deelwoord = werkwoord -re, +u

répondre --> répondu
il a répondu

Slide 21 - Slide

répondre
je réponds
tu réponds
il répond
nous répondons
 vous répondez
ils répondent

Slide 22 - Slide

Activité
Maak van de volgende werkwoorden op -re een correcte passé composé of present

Attention! Je antwoord moet bestaan uit:
onderwerp + hulpwerkwoord + voltooid deelwoord
(il)                                 (a)                             (répondu)

Slide 23 - Slide

Tu (rendre)

Slide 24 - Open question

jij antwoordt
A
tu répond
B
tu réponds

Slide 25 - Quiz

More lessons like this

Répétition grammaire chapitre 5 havo-2

April 2020 - Lesson with 23 slides
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Passé composé op -er met avoir of être

January 2021 - Lesson with 16 slides
FransEnseignement Secondaire

HAVO 4 - Grammaire A

September 2024 - Lesson with 27 slides
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Regelmatige werkwoorden H3

March 2025 - Lesson with 23 slides
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Klas 3 - Le passé composé met être

February 2025 - Lesson with 37 slides
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Klas 3 - CH3 - D Grammaire; Le passé composé

February 2024 - Lesson with 39 slides
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

GH3 Wat moet ik leren voor het SO P2?

February 2025 - Lesson with 17 slides
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

14-11 p.c.

November 2022 - Lesson with 27 slides
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
LessonUp
TermsPrivacy StatementCookie StatementContact
English

Our Cookies

We use cookies to improve your user experience and offer you personalized content. By using Lessonup you agree to our cookie policy.

Change settings