El dinero viene y va

El dinero viene y va

Capítulo 5
- vocabulario
- escuchar ejercicio 3
1 / 46
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

El dinero viene y va

Capítulo 5
- vocabulario
- escuchar ejercicio 3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Typ het woord dat je hoort:

Slide 2 - Open question

This item has no instructions

Typ het woord dat je hoort:

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

Typ het woord dat je hoort:

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Typ het woord dat je hoort:

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Typ het woord dat je hoort:

Slide 6 - Open question

This item has no instructions

Typ het woord dat je hoort:

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Typ het woord dat je hoort:

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Typ het woord dat je hoort:

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Escuchar
Bron A

- Eerst: ejercicio 3a
- Escuchamos & hacemos: 
Ejercicio b & c

Maak voor morgen af:
ejercicio 4

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Plan de clase
lo, la , los, las

herhalen Bron A en B

samen lezen Bron  C

Slide 11 - Slide

Les in twee delen 
Pak je woordenlijst 
WB pag. 83                         Wat staat hier?
1. Iker paga su jersey con tarjeta.
2. Ainoa  e Iker van a comprar un nuevo móvil.
3. Ainoa se queja. Está muy cansada y no quiere más tiendas.
4. El nuevo móvil de Iker no pesa nada.
5. La dependienta se ha equivacado.
6. A Iker el jersey le queda demasiado estrecho.
7. La dependienta devuelve el dinero.
8. A Iker le gusta gastar su paga mensual, pero a Ainoa le gusta ahorrar.





Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Video

This item has no instructions

Maak een korter antwoord met 
lo, la, los, las
Voorbeeld: 
¿Has hecho los deberes para español?
Sí,he hecho los deberes para español.
     
Nieuwe antwoord: Sí, los he hecho.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

vervang in het antwoord het lijdend voorwerp door:
lo,  la, los, las              let op de goede plek
1. ¿Has escuchado la nueva canción de Daddy Yankee?
Sí, he escuchado la nueva canción de Daddy Yankee. 

2. ¿Has visto la conferencia de Rutten y De Jonge?
Sí, he visto la conferencia de Rutten y De Jonge? 

3. ¿Has comido el pastel de chocolate?
Sí, he comido el pastel de chocolate.




Slide 15 - Slide

This item has no instructions

¿Has escuchado la nueva canción de Daddy Yankee?
Sí, he escuchado la nueva canción de Daddy Yankee.

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

¿Has comido el pastel de chocolate?
Sí, he comido el pastel de chocolate

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Als je wilt vragen hoe een kledingstuk bij iemand zit zeg je:
A
¿Qué te queda?
B
¿Cómo te queda?

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Je bent een trui aan het passen en je wilt zeggen dat hij goed zit
A
Me queda bien
B
Le queda bien

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Zeg nu dat de trui te klein zit (pequeño)

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Zeg dat nu dat hij groot zit (grande)

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Je bent een broek aan het passen. Je wilt zeggen dat de broek goed zit.
A
Los pantalones me queda bien
B
Los pantalones me quedan bien

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Zeg dat nu dat de broek te wijd zit (ancho)

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Zeg nu dat hij te strak zit

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Stel je ziet een mooie vestido. Je wilt weten hoe duur de jurk is. Hoe vraag je dat?
A
¿Cuánto cuesta?
B
¿Cuánto costa?
C
¿Cuánto cuestan?
D
¿Cuánto costan?

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Stel je ziet een mooi paar zapatos. Je wilt weten hoe duur de schoenen zijn. Hoe vraag je dat?
A
¿Cuánto cuesta?
B
¿Cuánto costa?
C
¿Cuánto cuestan?
D
¿Cuánto costan?

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

          Decir el precio   > de prijs zeggen
46 euro   > cuarenta y seis euros
24, 95      > veinticuatro con noventa y cinco
18,50       > dieciocho con cincuenta
39,99      > treinta y nueve con noventa y nueve
100          > cien euros      
110            > ciento diez euros
149,95    > ciento cuarenta con noventa y cinco
¿Caro o barato?

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Noteer de prijs in cijfers
cuarenta y nueve con noventa y nueve

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Noteer de prijs in cijfers
nueve con veinte

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

Noteer de prijs in cijfers
ciento cuarenta con noventa y cinco

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Noteer de prijs in cijfers
ciento cincuenta

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

Noteer de prijs in cijfers
treinta con ochenta y cinco

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

¡A trabajar!
Bron C: 
Maken 9 & 10 
Inleveropdracht deze week:
 11 (maar dan un poco diferente) + inleveren op Itslearning (zie Itslearning-opdracht)

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

3. Bespreken oefening 9 & 10
Vragen over de tekst:
1. Wat is een dependienta/a?
2. Wat is een cajero/a?
3. Wat is een escaparatista?
Neem de vragen van 9B & 9C  mondeling door. 
Oefening 10 kijk je na via het antwoordblad!! Woordenschat is belangrijk voor H5. 

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Escuchamos el vocabulario de 5.1 
We gaan in vier delen luisteren naar de woorden van 5.1. Noteer per deel steeds 2 woorden die je begrijpt

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Je bent een broek aan het passen. Je wilt zeggen dat de broek goed zit.
A
Los pantalones me queda bien
B
Los pantalones me quedan bien

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Zeg dat nu dat de broek te wijd zit (ancho)

Slide 37 - Open question

This item has no instructions

Zeg nu dat hij te strak zit

Slide 38 - Open question

This item has no instructions

Noteer de prijs in cijfers
ciento cincuenta

Slide 39 - Open question

This item has no instructions

Noteer de prijs in cijfers
treinta con ochenta y cinco

Slide 40 - Open question

This item has no instructions

El indefinido

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Los marcadores del indefinido
En abril (in april)
En 1965, en 2000, 2008 etc. (bij jaartallen)
El 20 de octubre de 2020 (bij een exacte datum in het verleden)
La semana pasada, el mes pasado
Hace tres meses (drie maanden geleden)
Anteayer (eergisteren)
Anoche (gisteravond)
ayer (gisteren)

Wat valt je op bij deze signaalwoorden?

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

El uso del indefinido
Voor dingen die mensen in het verleden hebben gedaan (handelingen of acties) of voor dingen die in het verleden zijn gebeurd (gebeurtenissen). Dat verleden is afgerond, voorbij, afgesloten. Kijk maar naar de signaalwoorden. Zij markeren een periode in het verleden die voorbij is. 

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Slide 44 - Video

This item has no instructions

Welke strategie gebruik jij om de vervoeging van werkwoorden te leren?

Slide 45 - Open question

This item has no instructions

¡Ya está!
aprender:
-  indefinido (regelmatig + ser/ir/tener/estar/hacer)
- voca 5.1 SP-NL
(af)maken:
11 (zie itslearning-opdracht, níet je boek)
¡Feliz día del rey!

Slide 46 - Slide

This item has no instructions