Einkaufen - A Hören B Wortschatz - 14.05.25

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Thema: Einkaufen 

Was machen wir heute?

• Einleitung: neues Thema - "Einkaufen"
• Die Lernziele dieser Stunde
• Instruktion
• zusammen arbeiten (Höraufgabe)
• selbständig arbeiten
• Die Lernziele checken
• Abschluss der Stunde

Einleitung: neues Thema  Einkaufen

• Lernziel des Kapitels:
• Du kannst etwas kaufen in einem Laden/Geschäft.
• Je kunt iets kopen in een winkel.

Die Lernziele dieser Stunde

• Ik kan een filmpje over het thema "winkelen" in het Duits begrijpen;

• Ik beschik over voldoende woordenschat om het filmpje te begrijpen;
• Ik kan geconcentreerd kijken en luisteren naar het filmpje;
• Ik blijf doorluisteren, ook al weet ik op een vraag het antwoord niet.

Wie kaufst du deine Sachen?
Im Internet oder im Laden/Geschäft?
Warum?

Was siehst du auf dem Bild?

1. der Laden
2. der Kuchen
3. die Tüte
4. die Dose

Was bedeutet das Wort?
"reduzieren"

1. verlagen
2. verhogen

Was bedeutet das Wort?
"bekommen"

1. bekomen
2. krijgen
3. bestellen
4. betalen

Was bedeutet das Wort?
"anprobieren"

1. aantrekken
2. uittrekken
3. passen

Welche Wörter bedeuten ungefähr das Gleiche?

1. Laden - Geschäft
2. Laden - Größe
3. Geschäft - Einkaufen

Welche Wörter bedeuten ungefähr das Gleiche?

1. Kleidung - Laden
2. Kleidung - Klamotten
3. Produkt - Geschäft

Die Lernziele dieser Stunde

• Ik kan een filmpje over het thema "winkelen" in het Duits begrijpen;

• Ik beschik over voldoende woordenschat om het filmpje te begrijpen;
• Ik kan geconcentreerd kijken en luisteren naar het filmpje van ongeveer 6 minuten;
• Ik blijf doorluisteren, ook al weet ik op een vraag het antwoord niet.

Instruktion

Was?                                     Aufgabe 1

Wie?                                      Zusammen

Hilfe?                                    Buch Seite 102-103

Zeit?                                     Etwa 6 Minuten & besprechen: 5 Minuten

Fertig?                                 selbständig: 2

Dann fertig?                     Lernen: Lernliste A (Seite 132) D-N

Die Lernziele checken

• Ik kan een filmpje over het thema "winkelen" in het Duits begrijpen;

• Ik beschik over voldoende woordenschat om het filmpje te begrijpen;
• Ik kan geconcentreerd kijken en luisteren naar het filmpje van ongeveer 7 minuten;
• Ik blijf doorluisteren, ook al weet ik op een vraag het antwoord niet.

Ik beschik over voldoende woordenschat om het filmpje te begrijpen.

1. Ja
2. Nee

Ik kan geconcentreerd kijken en luisteren naar het filmpje van ongeveer 7 minuten.

1. Ja
2. Nee

Ik blijf doorluisteren, ook al weet ik op een vraag het antwoord niet.

1. Ja
2. Nee

Thema 2: Wortschatz

Die Lernziele

• Ich kenne neue Wörter zum Thema "einkaufen";
• Ich kann die Wörter von B Wortschatz aktiv benutzen.

Je krijgt nu een sleepvraag..

die Kugel

der Schinken

die Eisdiele

die Sahne

das Hackfleisch

das Gemüse

die Kartoffeln

Welches Wort passt nicht in der Reihe?

1. bar
2. mit Karte zahlen
3. helfen
4. (be)zahlen

Welches Wort passt nicht in der Reihe?

1. der Tee
2. die Cola
3. der Orangensaft
4. die Suppe

Welches Wort passt nicht in der Reihe?

1. die Tüte
2. die Metzgerei
3. die Bäckerei
4. der Laden

Zusammen lesen: Wörter Lernliste B

• de cent - der Cent
• de euro - der Euro
• de ham - der Schinken
• de kaas - der Käse
• de prijs - der Preis
• de supermarkt - der Supermarkt 

• de taart - der Kuchen
• de bakkerij - die Bäckerei
• het blikje - die Dose - die Dosen
• het bolletje (ijs) - die Kugel - die Kugeln
• de boter - die Butter

• de chocola - die Schokolade
• de ijssalon - die Eisdiele
• de melk - die Milch
• de slagerij - die Metzgerei
• de slagroom - die Sahne
• de tas - die Tasche - die Taschen
• het tasje, zakje - die Tüte - die Tüten

• de worst - die Wurst
• het broodje - das Brötchen - die Brötchen
• het gehakt - das Hackfleisch
• het geld - das Geld
• de kilo - das Kilo
• het stuk - das Stück - die Stücke

• betalen - (be)zahlen
• boodschappen doen - einkaufen
• helpen - helfen (geholpen = geholfen)
• kopen - kaufen
• kosten - kosten
• nodig hebben - brauchen 

• pinnen - mit Karte zahlen
• zoeken - suchen
• anders, verder - sonst                       --> Sonst noch etwas?
• contant - bar
• duur - teuer
• goedkoop - billig/günstig
• hoeveel - wie viel

• samen, bij elkaar - zusammen
• Tot ziens! - Auf Wiedersehen!

Instruktion: B Wortschatz

• Was?                  Aufgabe 3B, 4 t/m 8
• Wie?                   Selbständig
• Hilfe?                 Buch Seite 104-106
                                Lernliste (S. 132) + Mitschüler(in)
• Fertig?              Aufgaben korrigieren
• Fertig?              Woordenschatoefening (eigen keuze) 

Die Lernziele checken

• Ich kenne neue Wörter zum Thema "einkaufen";
• Ich kann die Wörter von B Wortschatz aktiv benutzen.

Welche neue Wörter
hast du jetzt gelernt?

Hausaufgaben

Lernen:  B t/m "de worst" (Seite 132)