This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
1.2 Verhoudingstabel
Slide 1 - Slide
1.2 Verhoudingstabel
Je kunt rekenen met de verhoudingstabel en factor.
Je kunt een passende rekenaanpak in een verhoudingssituatie kiezen.
Je kunt verhoudingen vergelijken.
Slide 2 - Slide
1.2 Verhoudingstabel
Voor een recept voor 8 personen 200 gram suiker nodig.
1 kg suiker kost € 1,40. Hoe bereken je met een verhoudingstabel hoeveel de suiker kost voor 12 personen?
Voor een recept voor 8 personen heb je 200 gram suiker nodig. 1 kg suiker kost € 1,40.
Hoe bereken je met een verhoudingstabel hoeveel de suiker kost voor 12 personen?
Slide 3 - Slide
1.2 Verhoudingstabel
Voor een recept voor 8 personen 200 gram suiker nodig.
1 kg suiker kost € 1,40. Hoe bereken je met een verhoudingstabel hoeveel de suiker kost voor 12 personen?
Voor een recept voor 8 personen heb je 200 gram suiker nodig. 1 kg suiker kost € 1,40.
Hoe bereken je met een verhoudingstabel hoeveel de suiker kost voor 12 personen?
Slide 4 - Slide
1.2 Verhoudingstabel
Voor een recept voor 8 personen 200 gram suiker nodig.
1 kg suiker kost € 1,40. Hoe bereken je met een verhoudingstabel hoeveel de suiker kost voor 12 personen?
Voor een recept voor 8 personen heb je 200 gram suiker nodig. 1 kg suiker kost € 1,40.
Hoe bereken je met een verhoudingstabel hoeveel de suiker kost voor 12 personen?
Slide 5 - Slide
Myrthe eet dagelijks havermoutpap. 40 g havermout, 250 ml melk. Welk getal hoort bij het ?
A
40 gram
B
250 ml
C
160 gram
D
1000 ml
Slide 6 - Quiz
Myrthe eet dagelijks havermoutpap. 40 g havermout, 250 ml melk. Welk getal hoort bij het ?
A
40 gram
B
80 gram
C
120 gram
D
160 gram
Slide 7 - Quiz
Myrthe eet dagelijks havermoutpap. 40 g havermout, 250 ml melk. Welk getal hoort bij het ?
A
250 ml
B
500 ml
C
1000 ml
D
2000 ml
Slide 8 - Quiz
Sylvie is geopereerd.
De eerste 5 dagen na de operatie neemt ze maximale pijnstilling.
Hoeveel van de tabletten die ze van het ziekenhuis meekrijgt, heeft ze nodig voor de eerste 5 dagen?
Slide 9 - Slide
1.2 Verhoudingstabel
Francis heeft boodschappen gedaan om ovenschotels te maken.
Hij had thuis nog 1000 ml room en 6 uien.
Hoeveel ovenschotels kan hij maken?
Slide 10 - Slide
Een snoepzak bestaat uit 8 banaantjes, 4 dropveters, 10 perziken en 5 kersen. Als je 96 banaantjes, 40 dropveters, 150 perziken en 70 kersen hebt, hoeveel snoepzakken kun je dan maken?
A
5
B
10
C
12
D
14
Slide 11 - Quiz
Een snoepzak bestaat uit 8 banaantjes, 4 dropveters, 10 perziken en 5 kersen. Als je 50 banaantjes, 72 dropveters, 75 perziken en 108 kersen hebt, hoeveel snoepzakken kun je dan maken?