b.11 Bloedgroepen en bloedtransfusie

Bloedgroepen
Bloedgroepen van het ABo-systeem.
In Nederland heeft 45% van de mensen bloedgroep o (nul), 43% bloedgroep A, 9% bloedgroep B en 3% bloedgroep AB.

   

A A anti-B
B B anti-A
AB A en B --------
0 (nul) ------- anti-A en anti-B

1 / 12
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Bloedgroepen
Bloedgroepen van het ABo-systeem.
In Nederland heeft 45% van de mensen bloedgroep o (nul), 43% bloedgroep A, 9% bloedgroep B en 3% bloedgroep AB.

   

A A anti-B
B B anti-A
AB A en B --------
0 (nul) ------- anti-A en anti-B

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Dus: Iemand met bloedgroep A heeft antigeen A op de membraan van de rode bloedcellen zitten en heeft antistof B in het bloedplasma.
Iedere bloedgroep heeft dus zijn eigen combinatie van bloedfactoren (antigenen) en antistoffen.

Slide 3 - Slide

Bloedtransfusie
Als rode bloedcellen met antigeen A en antistof A bij elkaar komen, gaan de rode bloedcellen klonteren.

Slide 4 - Slide

Bij een bloedtransfusie klonteren rode bloedcellen samen als antistof van de acceptor (= de persoon die bloed krijgt) reageert met antigeen van de donor (= de persoon die bloed geeft)

Slide 5 - Slide

Vraag 1
    Transfusie gaat wel/niet goed
?
1)Acceptor :bloedgroep A
        Donor: bloedgroep B
    2) Acceptor: bloedgroep 0
        Donor: bloedgroep A
   3) Acceptor: bloedgroep AB
       Donor: bloedgroep 0

Slide 6 - Slide

Antwoord vraag 1
1) Er treedt klontering op. De acceptor heeft bloedgroep A en heeft dus antistof B. De donor heeft bloedgroep B en heeft dus antigeen B.  Antistof B en antigeen B komen bij elkaar dus klontering.

Slide 7 - Slide

Antwoord vraag 1
2) Er treedt klontering op. Acceptor heeft bloedgroep o en dus antistof A en antistof B. Donor heeft bloedgroep  A en dus antigeen A. Antigeen A en antistof A komen bij elkaar dus klontering

Slide 8 - Slide

Antwoord vraag 1
3) Er treedt  geen klontering op. Acceptor (bloedgroep AB) heeft geen antistoffen en de donor (bloedgroep o) heeft geen antigenen.

Slide 9 - Slide

Vraag 2
Bloedgroep 0 is de universele ………………. (d.w.z. kan ……
iedereen bloed ………………..).
Bloedgroep AB is de universele ……………..(d.w.z. kan …….
iedereen bloed …………………)

Slide 10 - Slide

Antwoord vraag 2
Bloedgroep o: universele donor. Kan aan iedere bloedgroep bloed geven.
Bloedgroep AB : universele ontvanger. Kan van iedere bloedgroep bloed ontvangen.

Slide 11 - Slide

Maak opdracht 38 tot en met 41.
De antwoorden staan in de ELO.

Slide 12 - Slide