Werkwoorden in samengestelde zinnen

Grammatica woordsoorten
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Slide

Volgende week donderdag
13 april - repetitie woordsoorten

Slide 2 - Slide

Vandaag: 

Uitleg + aantekeningen maken
zelfstandig werken
Uitleg TL (dan is havo stil)

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les:

- hoe je werkwoorden kunt benoemen in samengestelde zinnen.

Slide 4 - Slide

Werkwoorden benoemen in samengestelde zinnen
Zoals we weten zijn er drie soorten werkwoorden: hulpwerkwoorden, zelfstandige werkwoorden en koppelwerkwoorden.

Sommige mensen vinden het lastig om deze werkwoorden te benoemen als er sprake is van een samengestelde zin.

Slide 5 - Slide

Voorbeeld
Ik ben gister verkouden geworden. 

Ben = hww
geworden = kww

Slide 6 - Slide

Voorbeeld 
Vanmorgen heeft er een vrachtwagen naar mij getoeterd.

Heeft = hww
getoeterd = zww

Slide 7 - Slide

In een samengestelde zin
staan meerdere persoonsvormen. Elke zin heeft zijn eigen gezegde. 

Slide 8 - Slide

Hoe gaan we te werk?
Als er sprake is van een samengestelde zin, maken we er enkelvoudige zinnen van. Dit doen we door de zin(nen) in een andere tijd te zetten. Op die manier veranderen de persoonsvormen. Er zijn evenveel zinnen als persoonsvormen. Vervolgens verdelen we de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen.

Slide 9 - Slide

En dan?
Als het belangrijkste werkwoord een vorm is, van zijn, worden, schijnen, blijven, blijken, lijken is het belangrijkste werkwoord een koppelwerkwoord. Let op: Het moet iets zeggen over wat iemand IS of WORDT!

In alle andere gevallen is het belangrijkste werkwoord een zelfstandig werkwoord. Let op: Het moet iets zeggen over wat iemand DOET!

Slide 10 - Slide

3 stappen (samengestelde zin)
Als scholieren blijven klagen over hun loon bij deze supermarkt, zal de directie de lonen moeten verhogen, zodat de winkel weer een aantrekkelijke werkgever wordt.

Slide 11 - Slide

Stap 1: verdeel in enkelvoudige zinnen
De enkelvoudige zinnen:
Als scholieren blijven klagen over hun loon bij deze supermarkt (1)
zal de directie de lonen moeten verhogen (2)
zodat de winkel weer een aantrekkelijke werkgever wordt (3)

Slide 12 - Slide

Stap 2: stel het gezegde vast
zin 1: wg = blijven klagen
zin 2: wg = zal moeten verhogen
zin 3: ng = wordt [een aantrekkelijke werkgever]

Slide 13 - Slide

Stap 3: benoem werkwoorden
zin 1: wg met twee werkwoorden → blijven = hww, klagen = zww
zin 2: wg met drie werkwoorden → zal = hww, moeten = hww, verhogen = zww
zin 3: ng met één werkwoord → wordt = kww

Slide 14 - Slide


Als Sneeuwwitje niet van de giftige appel had gegeten, dan was ze nooit zo ziek geworden.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 15 - Quiz


Als Sneeuwwitje niet van de giftige appel had gegeten, dan was ze nooit zo ziek geworden.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 16 - Quiz


Als Sneeuwwitje niet van de giftige appel had gegeten, dan was ze nooit zo ziek geworden.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 17 - Quiz


Als Sneeuwwitje niet van de giftige appel had gegeten, dan was ze nooit zo ziek geworden.
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 18 - Quiz


Terwijl hij uit het raam keek, zag hij dat zijn collega aangereden werd. 
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 19 - Quiz


Terwijl hij uit het raam keek, zag hij dat zijn collega aangereden werd. 
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 20 - Quiz


Terwijl hij uit het raam keek, zag hij dat zijn collega aangereden werd. 
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 21 - Quiz


Terwijl hij uit het raam keek, zag hij dat zijn collega aangereden werd
A
Hulpwerkwoord
B
Zelfstandig werkwoord
C
Koppelwerkwoord

Slide 22 - Quiz

Wat moet je tot nu toe kunnen:
zn, blw, olw, bn, zww, hww, kww, aanw.vnw, vr.vnw, pers.vnw, bez.vnw, vz, bw, bep.hoofdtelw, onbep.hoofdtelw, bep.rangtelw, onbep.rangtelw.

Zinnen in enkelvoudige zinnen verdelen.

Bij alles een zin kunnen maken


Slide 23 - Slide

Oefening
Kies uit: zn – bn – bw – zww – hww – kww – ns.vgw en os.vgw.


1 De naam ‘april’ komt van het Latijnse woord aperire, dat openen betekent. 2 Waarschijnlijk refereert het aan de groei van de vele planten en bloemen in de lente. 

Slide 24 - Slide

Aan de slag
havo: hoofdstuk 6 grammatica - woordsoorten; 1-5
vwo: hoofdstuk 6 grammatica-woordsoorten; opdracht 1 - 6

Slide 25 - Slide