Les-6-juni-25-2-3h-Grandes lignes Chapitre 6 deel A en B formatief

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Bonjour tout le monde et bienvenue!

Vendredi 6 juin 2025

Le programme de la leçon

• Toetsen inhalen (afspraken maken)

• MO PTD3: voor degenen die het nog niet gedaan hebben

• Chapitre 6: Vocabulaire & phrases-clés- Révision

MO PTD3

Leerlingen die deze toets nog niet gedaan hebben krijgen vandaag de laatste kans

Toetsen inhalen -P2

Afspraken maken (zie lijst)

Chapitre 6 Voici Paris!

Vocabulaire , phrases-clés- Grammaire D en H Révision

Uitleg

Je hebt deze week de vocabulaire (woorden), phrases-clés , grammaire D en H van Chapitre 6 geoefend.

We gaan kijken of je de woorden al kent.

Formatieve toets -chapitre 6

Getoetst leerdoel:

je kent woorden  en zinnen die te maken hebben met het thema wonen in een stad (namen van gebouwen, vervoersmiddelen en vrijetijdsactiviteiten. 

Formatieve toets -chapitre 6

Prenez vos ordinateurs. Connectez-vous à LessonUp.

Je gaat zelfstandig werken aan de opdrachten van deze toets op je laptop.

In Teams, opdrachten, les van 6 juin, vind je de link van deze les.

Tu as raison.

1. U heeft gelijk.
2. Jij hebt gelijk.

Vous allez

1. u gaat, jullie gaan
2. wij gaan

on y va

1. Hij gaat erheen.
2. Wij gaan erheen.

Vul alle 6 de vormen in voor het werkwoord ALLER

Aller
in o.t.t.

Zet de zin in de futur proche:
Nous (aller) au restaurant.

Geef de juiste vorm van de futur proche:

Je (aller) au cinéma.

Sorry, waar is het station?

1. Pardon, où est le gare?
2. Pardon, où est la gare?

à gauche

1. (naar) links
2. (naar) rechts

Nous allons à l'ecole en voiture

1. Wij gaan naar de supermarkt met de fiets supermarkt
2. Wij gaan met de auto naar school

premier/première

1. tweede
2. eerste

vite

1. water
2. snel

la ville

1. de stad
2. het meisje

C'est loin?

1. Het is ver?
2. Is het een leeuw?

Les légumes sont chers

1. schoenen zijn duur
2. Brood bij de bakker is duurder dan bij de supermarkt
3. Groenten is duur

lopend

1. a pied
2. à piet
3. à pièd
4. à pied

met de metro

1. à métro
2. à metro
3. en métro
4. en metro

soms ga ik naar de bioscoop

1. parfois, je vais au cinéma
2. Quelque fois, nous allons au cinéma
3. Nous allons chaque dimandche au cinéma
4. Après on va au cinéma

Qu'est -ce qu' on va faire le weekend?

1. Wat gaan wij doen in het weekend?
2. Wat gaan jullie doen in het weekend?

Wij gaan winkelen

1. Nous allons faire les magasins.
2. Nous allons faire du sport.
3. Nous allons au marché.
4. Nous allons au cinéma.

Hoe tevreden bent over je inzet in deze les?

😒🙁😐🙂😃

Ken de woorden en de zinnen die te maken hebben met het thema ''wonen in de stad?

😒🙁😐🙂😃

Verdiepende opdrachten

Vind je de geplande opdrachten makkelijk, maak dan deze oefentoets

apps.noordhoff.nl