Brugklas JDW - Fictie en Poezie - kwintaal 5/2025




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


MEVROUW DUINHOUWER
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson




WELKOM BIJ HET VAK NEDERLANDS!
 


MEVROUW DUINHOUWER

Slide 1 - Slide

Literaire begrippen
  • Fictie – Non-fictie
  • Personages
  • Karakterontwikkeling
  • Spanning
  • Thema en motieven
  • Perspectief
  • Tijd & ruimte

Slide 2 - Slide

Lesprogramma
  • Woensdag
        Uitleg naamwoordelijk gezegde
        Herhaling grammatica
     
  • Vrijdag
         Lesuur 1 - Fictie en Poëzie 
         Lesuur 2 - Lezen
Meenemen naar elke les
  • Lesboek 
  • Schrift
  • Je leesboek 
__________________________
  • Je dichtbundel 

Slide 3 - Slide

LEERDOELEN
Je leert literaire begrippen zoals personages, tijd, ruimte
We oefenen met deze begrippen aan de hand van je leesboek 3
We kijken naar voorbeelden
Je leest verschillende fragmenten

Slide 4 - Slide

LEZEN
Boek 3 van je leeslijst (minimaal niveau 2)

Een dichtbundel
  • Nederlandse dichter
  • Geen verzameling van verschillende dichters
  • Laat je bundel door mij goedkeuren

Slide 5 - Slide

TOETS
Leertoets tijdens de toetsweek
  • Begrippen die met verhaal- en poëzieanalyse te maken hebben
  • Zelf interpreteren
  • Vragen met betrekking tot jouw dichtbundel

Formatieve toets Grammatica
  • Tijdens de les

Slide 6 - Slide

Wat wordt er bedoeld
met fictie?

Slide 7 - Mind map

Theorie (fictie en non-fictie) 
Fictie = alles wat verzonnen is.
Fictie die 'net echt' is, noemen we realistisch.
Fictie die niet waar kan zijn, noemen we niet-realistisch
Voorbeelden: leesboeken, strips, toneelstukken



Non-fictie = alles wat niet verzonnen is. 
Voorbeelden: schoolboeken, nieuwsberichten, enz.

Slide 8 - Slide

Fictie   Non-fictie

Slide 9 - Slide

Realistische fictie

Niet-realistische fictie


Slide 10 - Slide


A
fictie
B
non-fictie

Slide 11 - Quiz


A
fictie
B
non-fictie

Slide 12 - Quiz


A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 13 - Quiz

fictie of non-fictie
A
fictie
B
non-fictie

Slide 14 - Quiz


Wat is dit?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 15 - Quiz


Wat is dit?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 16 - Quiz

Theorie (fictie en non-fictie) 
Fictie = alles wat verzonnen is.
Fictie die 'net echt' is, noemen we realistisch.
Fictie die niet waar kan zijn, noemen we niet-realistisch
Voorbeelden: leesboeken, strips, toneelstukken



Non-fictie = alles wat niet verzonnen is. 
Voorbeelden: schoolboeken, nieuwsberichten, enz.

Slide 17 - Slide

Vorige les

https://bulkboek.nl/wp-content/uploads/01Karel_en_Elegast_final.pdf

Wat viel op aan het fragment?
Wat vond je lastig of verrassend?
Hoe denk je dat het verhaal verdergaat?




Slide 18 - Slide

Samen lezen 
Hoofdstuk 2
Samen lezen
Hoofdstuk 3 en 4


Slide 19 - Slide

DUO-OPDRACHT
  • Wat gebeurt er daarna?
  • Je schrijft in gepaard rijm (gepaard rijm: AABB)
  • Probeer de oude stijl een beetje te imiteren, bijvoorbeeld gebruik:
       "Ende"
        Ic (ik)
        Hi (hij)
  • Wie is de Zwarte Ridder?
  • Je mag een eigen verzonnen held introduceren 
Schrijf je eigen vervolg op het verhaal in rijmvorm (ongeveer 8 tot 16 regels). 

Slide 20 - Slide

Vorige les:

Wie weet nog wat we de vorige les hebben gelezen over Karel?

Kan iemand samenvatten wat er tot nu toe in het verhaal is gebeurd?

Slide 21 - Slide

KAREL ENDE ELEGAST
https://bulkboek.nl/wp-content/uploads/01-Karel_en_Elegast_final.pdf
Klassikaal lezen we hoofdstuk:
5 De Zwarte Ridder
6 Riddereer en respect
7 Tweegevecht in het woud 
Wat is realistisch in het verhaal?
Wat lijkt duidelijk verzonnen?

Slide 22 - Slide

DUO-OPDRACHT
Lees de informatie over de Middeleeuwen. Vergelijk daarna deze informatie met het fragment uit Karel ende Elegast waarin Karel het woud ingaat en Elegast ontmoet. 
Vul daarna samen het schema in op basis van drie elementen uit het verhaal:



Voorbeeld: Karel krijgt een droom van God die hem opdraagt te gaan stelen.
Infofragment: "In de Middeleeuwen geloofde men dat dromen boodschappen van God of de duivel konden zijn."
Beoordeling: Mengvorm. Want het geloof in betekenisvolle dromen is historisch (feit), maar de precieze droom en opdracht is verzonnen (fictie).

Slide 23 - Slide

Theorie (fictie en non-fictie) 
Fictie = alles wat verzonnen is.
Fictie die 'net echt' is, noemen we realistisch.
Fictie die niet waar kan zijn, noemen we niet-realistisch
Voorbeelden: leesboeken, strips, toneelstukken



Non-fictie = alles wat niet verzonnen is. 
Voorbeelden: schoolboeken, nieuwsberichten, enz.

Slide 24 - Slide

Literaire begrippen
  • Fictie – Non-fictie
  • Personages
  • Karakterontwikkeling
  • Spanning
  • Thema en motieven
  • Perspectief
  • Tijd & ruimte

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Theorie (personages) 
Hoofdpersonen bijpersonen = personages

Wat krijg je over hoofdpersonen te weten?
- wat hij/zij denkt en voelt
- wat zijn/haar karaktereigenschappen zijn
- hoe hij/zij eruitziet
- waar, hoe en met wie hij/zij woont
Hierdoor kun je je beter inleven in de hoofdpersoon.

Over de bijpersonen krijg je minder informatie. Je krijgt meestal geen gedachten of gevoelens te lezen.

Slide 27 - Slide

Theorie (personages) 
Karakterontwikkeling =  de verandering van het karakter van een personage. Wat hij/zij meemaakt heeft hier invloed op.

Round character =
- een verhaalpersonage dat niet steeds hetzelfde reageert.
- vaak de hoofdpersoon.
- iemand die een karakterontwikkeling doormaakt.
Flat character
- een verhaalpersonage dat voorspelbaar reageert.
- vaak een bijpersoon.
- iemand die geen karakterontwikkeling doormaakt


Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

KAREL ENDE ELEGAST
Vorige les
5 De Zwarte Ridder
6 Riddereer en respect
7 Tweegevecht in het woud 

Deze les
8. DE KONING IS GENADIG
9. DIEF EN DIEFJESMAAT
10.DE KONING STEELT EEN PLOEGIJZER

Slide 30 - Slide

DUO-OPDRACHT
- Karel ende Elegast -
Je gaat één van de hoofdpersonages (Karel óf Elegast) veranderen in een modern personage.
Denk aan: een koning, politicus, beroemdheid, student, superheld, of YouTuber.
Wat blijft hetzelfde in zijn karakter? Wat pas je aan? Verandert hij in jouw versie?
Kies Karel óf Elegast en beantwoord de volgende vragen:
  • Wat voor persoon is hij? Hoe ziet het personage eruit?
  • Wat wil hij?
  • Hoe gedraagt hij zich tot nu toe? Wat zijn de karaktereigenschappen?
  • Is hij een flat of round character?

Schrijf een kort verhaalfragment  waarin je het moderne personage beschrijft in een situatie waarin zijn karakter duidelijk naar voren komt. 

Bewaar je verhaal goed, want je werkt het verhaal de komende weken verder uit. 

Slide 31 - Slide