NN6 V3 - Herhalen + oefentoets

Welkom 3J!
Ga alvast zitten en leg je spullen op de hoek van de tafel:
  • Nieuw Nederlands + schrift
  • leesboek
  • agenda
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom 3J!
Ga alvast zitten en leg je spullen op de hoek van de tafel:
  • Nieuw Nederlands + schrift
  • leesboek
  • agenda

Slide 1 - Slide

Welkom 3K! 
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en leg je spullen op de hoek van de tafel:
  • Nieuw Nederlands + schrift
  • leesboek
  • agenda

Slide 2 - Slide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 3 - Slide

Samengevat: Lezen H1-3
De Brug Lezen: 
  • hoofd- en bijzaken
  • tekstverbanden en signaalwoorden  

Lezen H1 + 2: vaste tekststructuren 

Lezen H2: Argumentatie (1)
  • argumentatiestructuren 
  • feitelijke en waarderende argumenten 

Slide 4 - Slide

De Brug Lezen

Slide 5 - Slide

Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken: de belangrijkste informatie uit de tekst. De hoofdzaken vind je vaak op voorkeursplaatsen (inleiding en slot van de tekst).
Bijzaken: de minder (of niet) belangrijke informatie uit de tekst.

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin. De kernzin is meestal de eerste of laatste zin van de alinea. 

Als je de tekst moet onthouden, kun je de hoofdzaken in een schema zetten of in een samenvatting.


Slide 6 - Slide

Herhaling De Brug Lezen
Tekstverbanden en signaalwoorden

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Die samenhang wordt een tekstverband genoemd. 

Er zijn verschillende tekstverbanden (zie blz. 246/247 + volgende slide)


Slide 7 - Slide

Herhaling De Brug Lezen
  • Opsommend verband: zaken die bij elkaar horen, worden na elkaar genoemd. 
Zorg er ten eerste voor dat je een vast bedrag aan zakgeld krijgt. Spreek verder af hoe vaak je het geld krijgt. Spreek ook af wat je van het geld moet betalen.
           Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook, (nog) verder, ten slotte                      Of te herkennen aan een dubbele punt(:), liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of dots (*).


  • Tegenstellend verband: er worden zaken genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn. Veel jongeren willen graag wat bijverdienen, maar er is dit jaar niet veel werk te vinden.
            Signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant ...                  aan de andere kant.


Slide 8 - Slide

Lezen H1 + 2
Vaste tekststructuren

Slide 9 - Slide

Vaste tekststructuren
Vaste indeling:

Inleiding
Middenstuk
Slot
hf. 1
- argumentatiestructuur
- aspectenstructuur
- verklaringsstructuur
- voor- en nadelenstructuur

Slide 10 - Slide

Argumentatiestructuur 
Inleiding
Middenstuk
Slot
standpunt (evt. als vraag)
argument voor het standpunt
herhaling van het standpunt 
tegenargumenten (evt. met weerlegging)
(of beantwoording vd vraag)
Dit vind ik en dit is mijn argument!

Slide 11 - Slide

Aspectenstructuur 
Inleiding
Middenstuk
Slot
introductie onderwerp
diverse aspecten (onderdelen) van het onderwerp
samenvatting (soms)
Doel: informeren

Slide 12 - Slide

Verklaringsstructuur 
Doel: informeren
Inleiding
Middenstuk
Slot
bepaald verschijnsel
kenmerken / voorbeelden
samenvatting of
verklaringen / oorzaak / oorzaken / redenen
conclusie (soms)

Slide 13 - Slide

Voor- en nadelenstructuur 
Inleiding
Middenstuk
Slot
vraag of standpunt / stelling
voor- en nadelen
afweging en conclusie

Slide 14 - Slide

Vaste tekststructuren
Vaste indeling:

Inleiding
Middenstuk
Slot
hf. 1
- argumentatiestructuur
- aspectenstructuur
- verklaringsstructuur
- voor- en nadelenstructuur
Als je de structuur doorziet:
- begrijp je de tekst sneller;
- je weet dan wat je ongeveer kunt verwachten en
- je kunt de tekst makkelijker lezen.

Samenvatting

Slide 15 - Slide

Vaste tekststructuren
Vaste indeling:

Inleiding
Middenstuk
Slot
hf. 2
- probleem-oplossingsstructuur
- verleden-heden(-toekomst)structuur
- vraag-antwoordstructuur

Slide 16 - Slide

Probleem-oplossing structuur 
Inleiding
Middenstuk
Slot
Probleem
Gevolgen (waardoor is het een probleem?)
Oorzaken
Oplossing
De beste oplossing
Beschouwing

Slide 17 - Slide

Verleden-heden(-toekomst) structuur 
Inleiding
Middenstuk
Slot
Onderwerp
Situatie vroeger, situatie nu
Conclusie
of voorspelling over de situatie in de toekomst
Uiteenzetting Beschouwing

Slide 18 - Slide

Vraag-antwoord structuur 
Inleiding
Middenstuk
Slot
Vraag
Antwoord(en)
Samenvatting
of conclusie
Uiteenzetting 
Soms beschouwing

Slide 19 - Slide

Lezen H3 + 4
Argumentatie

Slide 20 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

De schrijver van een overtuigende tekst wil de lezer overtuigen van zijn standpunt of mening. Hij onderbouwt zijn standpunt: hij legt met argumenten uit waarom hij dat standpunt heeft.

Standpunt + argument noemen we een argumentatiestructuur.

Standpunt: Pizza is mijn lievelingseten.
Argument 1: ?
Argument 2: ?


Slide 21 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Feitelijke argumenten:
  • deze argumenten kun je controleren; 
  • deze argumenten zijn waar of niet waar. 

Voorbeeld:
De iPhone 11 kun je het beste bij Tele2 kopen. Daar is hij volgens iPhone Deals het goedkoopst.

!
Wat is het standpunt en wat is het argument? Kun je dit argument controleren?

Slide 22 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Waarderende argumenten: 
  • deze argumenten kun je niet controleren;
  • over deze argumenten kun je van mening verschillen.

Voorbeeld:
Iemand die steelt van zijn baas moet een taakstraf krijgen. Je gaat toch niet stelen als je vindt dat je te weinig verdient?!

!
Wat is het standpunt en wat is het argument? Kun je dit argument controleren?

Slide 23 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Er zijn twee soorten argumenten: 
  • feitelijke argumenten; 
  • waarderende argumenten.

Let goed op: Een feitelijk argument hoeft niet waar te zijn. Het gaat erom dat de spreker het claimt als een feit. Een waarderende uitspraak geeft aan of iets onwenselijk, goed of slecht, mooi of lelijk is. Er zit een waardering in.

Slide 24 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Een schrijver kan zijn standpunt met één of meer argumenten onderbouwen. Er zijn verschillende argumentatiestructuren:
  • enkelvoudige argumentatie;
  • nevenschikkende argumentatie;
  • onderschikkende argumentatie;
  • onder- en nevenschikkende argumentatie.

Slide 25 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Enkelvoudige argumentatie: een schrijver onderbouwt zijn mening met een argument. 

                                               mening
                                                     ↑
                                             argument

Zij moet de opvolgster worden van onze coach, want zij heeft al veel ervaring.

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Nevenschikkende argumentatie: een schrijver gebruikt meer argumenten om zijn mening kracht bij te zetten.

                                          mening
                                               ↑
                      argument 1 ↔ argument 2

Die vrouw moet aangenomen worden als kleuterleidster. Ze heeft veel ervaring (1) en ze kan goed met kinderen omgaan (2).

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Onderschikkende argumentatie: een schrijver kan een argument onderbouwen met een ondersteunend argument. Oftewel: het ene argument ondersteunt een ander argument.

                                 mening
                                      ↑
                               argument
                                       ↑
                               argument

Je moet minder patat met frikadellen eten.
Dit kost je veel geld in de week en je komt al niet uit met je zakgeld.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

H3 Lezen - Argumentatie (1)

Als een schrijver één of meer argumenten met een nevenschikkende argumentatie ondersteunt, is er sprake van onder- en nevenschikkende argumentatie. 

Slide 32 - Slide

H4 Lezen - Argumentatie (2)

In een betogende tekst wil de schrijver de lezer overtuigen van zijn standpunt. Dit kan hij doen door zijn standpunt met argumenten te ondersteunen. Een schrijver kan zijn lezer ook overtuigen door te laten zien dat mogelijke argumenten tégen zijn standpunt niet kloppen. Dit noemen we weerleggen.

Met een weerlegging ontkracht je een argument of tegenargument.

Zie voorbeeld in het boek op blz. 106 en 107.

Slide 33 - Slide

H4 Lezen - Argumentatie (2)

Kortom:
  • Met een tegenargument ontkracht je een standpunt.
  • Met een weerlegging ontkracht je een argument.

Slide 34 - Slide

Lezen H5 + 6
Functiewoorden

Slide 35 - Slide

Lezen H5 - Functiewoorden
Een tekstgedeelte (een of meer zinnen of een of meer alinea’s) heeft binnen een tekst een bepaalde functie, die je kunt aanduiden met een functiewoord.

Er zijn verschillende functiewoorden, onder andere: 
> argument                  > aanleiding                          > oplossing 
> conclusie                  > constatering                     > probleemstelling
> standpunt                 > gevolg                                 > tegenwerping
> voorbeeld                 > oorzaak                               > uitwerking
> aanbeveling             > samenvatting


Slide 36 - Slide

Lezen H6 - Functiewoorden
Een tekstgedeelte (een of meer zinnen of een of meer alinea’s) heeft binnen een tekst een bepaalde functie, die je kunt aanduiden met een functiewoord.

Er zijn verschillende functiewoorden, onder andere: 
> afweging                   > nuancering
> anekdote                   > definitie                    
> vraagstelling           > beschrijving



Slide 37 - Slide

Toetsweek
Toets Lezen H1-6 (3x)
  • Herhalen H1+2: Tekststructuren
  • Herhalen H3: Blokjesschema's 
  • Lezen H4: Tegenargument + weerlegging
  • Lezen H5+6: Functiewoorden

Maak een samenvatting van alle theorie (begrippen) en leer deze. Oefen ook veel m.b.v. teksten. Volgende week krijg je extra oefenmateriaal.

Slide 38 - Slide

Opdracht deze les
Ga zelfstandig leren voor de toets:
  • maak een samenvatting van de theorie van H1-6;
  • maak de oefentoets;
  • extra oefenmateriaal:
             > NN6 online hf. 4: extra opdr. 4 + opdr. 7
             > NN6 online hf. 5: extra opdr. 4 + opdr. 7
             > NN6 online hf. 6: extra opdr. 1 + opdr. 7
             > Boek op havo 3 > h4,5,6
timer
45:00

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide