Klas 3G/T, H5 Spelling: verkleinwoorden en afkortingen

Nederlands klas 3 
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands klas 3 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

verkleinwoorden
Verkleinwoorden

Slide 4 - Slide

Theorie (verkleinwoorden)
Van de meeste zelfstandige naamwoorden kun je een verkleinwoord maken.

Meestal           =              -je of -tje achter het woord.
vakantie - vakantietje  
schaar - schaartje
dans - dansje

Slide 5 - Slide

Soort woord met voorbeeld
  1. Woorden met een -m               boom
  2. Woorden met een -ng            koning
  3. Achteraan -a, -o of -u                  opa, auto, paraplu
  4. Achteraan -y                                   baby
  5. Woorden met cijfers of afkorting     dvd, A4
Regel met voorbeeld
  • -pje
boompje
  • -kje en de -g laat je weg
koninkje
  • extra klinker
opaatje, autootje, parapluutje
  • -'tje
baby'tje
  • -'je of -'tje
dvd'tje, A4'tje

Slide 6 - Slide

Etalage:
a: etalagetje b: etalage'tje
c: etalageetje
A
Etalagetje
B
Etalage'tje
C
Etalageetje

Slide 7 - Quiz

Radio
a: radiotje b: radio'tje c: radiootje
A
Radiotje
B
Radio'tje
C
Radiootje

Slide 8 - Quiz

Verdieping
a: verdiepingtje b: verdiepingetje
c: verdiepingkje d: verdiepinkje
A
Verdiepingtje
B
Verdiepingetje
C
Verdiepingkje
D
Verdiepinkje

Slide 9 - Quiz

cd
a: cdtje b: CeeDeetje c: cd'tje
A
cdtje
B
CeeDeetje
C
cd'tje

Slide 10 - Quiz

Pony
a: ponytje b: ponietje c: pony'tje
d: paardje
A
ponytje
B
ponietje
C
pony'tje
D
paardje

Slide 11 - Quiz

Menu
a: menutje b: menuutje c: menu'tje
d: menuu'tje
A
Menutje
B
Menuutje
C
Menu'tje
D
Menuu'tje

Slide 12 - Quiz

Instructie
a: instructietje b: instructieetje
c: instructie'tje
A
Instructietje
B
Instructieetje
C
Instructie'tje

Slide 13 - Quiz

Tip van de dag!
Twijfel je over een verkleinwoord?
Neem een voorbeeldwoord in je hoofd met dezelfde laatste letter of klank!

Verkleinwoord van cranberry??
Baby eindigt ook met y en dat wordt baby'tje
Dus: cranberry'tje!

Slide 14 - Slide

afkortingen

We kennen in het Nederlands diverse afkortingen:

- tv

- dhr.

- t.k.a.

- AH

- Z.K.H.

Slide 15 - Slide

Zo schrijf je afkortingen
• Afkortingen van namen van bedrijven, organisaties en landen schrijf je met hoofdletters: BMW, VVD, GB, PSV, RTL, VN. 
• Afkortingen waarvan je de woorden altijd volledig uitspreekt, schrijf je met punten: a.u.b., bijv., e.d.,  m.a.w., o.a., t.w.v., z.o.z.

Slide 16 - Slide

• De meeste andere afkortingen schrijf je met kleine letters, zonder punten: vmbo, bh, cv, ov, pin, sms. 
 
Gebruik bij twijfel over de schrijfwijze van het verkleinwoord of de afkorting een (online) woordenboek.

Slide 17 - Slide

Wat betekent t.k.a.?
a: te krijgen adres
b: te koop aangeboden
c: te kleuren afbeelding
A
te krijgen adres
B
te koop aangeboden
C
te kleuren afbeelding

Slide 18 - Quiz

Kort op de juiste manier af:
bladzijde

Slide 19 - Open question

Kort op de juiste manier af:
circa

Slide 20 - Open question

Kort op de juiste manier af:
door middel van

Slide 21 - Open question

Kort op de juiste manier af:
onder andere

Slide 22 - Open question

Er komt slecht weer aan, .............. regen en hagel.
a: ca. b: i.t.t. c: o.a. d: m.a.w.
A
ca.
B
i.t.t.
C
o.a.
D
m.a.w.

Slide 23 - Quiz

Er wonen ............... 17 miljoen mensen in Nederland.
a: m.b.v. b: ca. c: o.a. d: m.a.w.
A
m.b.v.
B
ca.
C
o.a.
D
m.a.w.

Slide 24 - Quiz

Het bedrijf verdiende miljoenen ............... oplichtingspraktijken.
a: d.m.v. b: ca. c: o.a. d: m.a.w.
A
d.m.v.
B
ca.
C
o.a.
D
m.a.w.

Slide 25 - Quiz

Kort op de juiste manier af:
Hare Koninklijke Hoogheid

Slide 26 - Open question