week 20

Du hast 2 Minuten für:


Je hebt 2 min om: 
  • mobiel in de wandtas
  • oortjes uit
  • je zit op je vaste plek
timer
2:00
Voordat de docent begint met de les heb je op tafel
  • werkboek + planagenda + schrift
1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Du hast 2 Minuten für:


Je hebt 2 min om: 
  • mobiel in de wandtas
  • oortjes uit
  • je zit op je vaste plek
timer
2:00
Voordat de docent begint met de les heb je op tafel
  • werkboek + planagenda + schrift

Slide 1 - Slide

Wie is aanwezig?
Schrift en werkboek bij? Geef het aan als je spullen niet op orde zijn!

Slide 2 - Slide

Was machen wir heute?
- starten Lektion 5 
- planagenda
- nakijken Lektion 4
- Grammatica werkwoord "möchten"
- huiswerk maken in de les

Slide 3 - Slide

zelfstandig en stil werken:
maken:
vanaf blz. 115 opdr. 1 / 2 / 3 / 4 / 5 /



timer
15:00


--> woordjes leren (blz. 127/128)


Slide 4 - Slide

Planagenda
huiswerk volgende les af:
  • vanaf blz. 119 opdr. 9 / 10
  • blz. 120 opdr. 11

Proefwerk: 5 Juni 
(stof zie magister)
timer
3:00

Slide 5 - Slide

nakijken Lektion 4

Slide 6 - Slide

Gebruik je als je iets graag wilt:

  • ich möchte
  • du möchtest
  • er/sie/es möchte
  • wir möchten
  • ihr möchtet
  • sie möchten
  • Sie möchten
aantekening in schrift! Daarna uit je hoofd leren!
timer
4:00

Slide 7 - Slide

Du (möchten) ........ keine Pizza essen.
A
möchte
B
möchtest
C
möchten
D
möchtet

Slide 8 - Quiz

Ihr (möchten) ..... lieber Pommes essen.
A
möchte
B
möchtest
C
möchten
D
möchtet

Slide 9 - Quiz

Es....(möchten)
A
Mag
B
Mage
C
Mache
D
Magst

Slide 10 - Quiz

Was (möchten) ihr für ein Geschenk haben?
A
möchten
B
möchtet
C
magt
D
möchtest

Slide 11 - Quiz

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
möchten
möchtest
möchte
möchtet
möchten
möchten
möchte

Slide 12 - Drag question

 Maanden en datum
maanden zijn mannelijk (der)

im
in welke maand er iets gebeurd
am
op welke datum iets gebeurd
der Januar
der Juli
der Februar
der August
der März
der September
der April
der Oktober
der Mai
der November
der Juni
der Dezember

Slide 13 - Slide

das Datum
Is het in een maand gebeurd: im + de maand
Wil je de datum noemen: am + rangtelwoord (getal met een punt erachter) + maand

Voorbeeld: 
Im Dezember feiern wir Weihnachten.
Ich habe am 4. Januar Geburtstag. 




Slide 14 - Slide

Geef antwoord op de vraag:
Wann bist du geboren?

  • Ich bin am 4. Juli geboren.
  • Ich bin im Juli geboren. (alleen de maand aangeven)

Slide 15 - Slide

zelfstandig en stil:
Je gaat je huiswerk maken, zie planagenda.



timer
15:00
Klaar?:
  • woordjes leren (blz. 127/128/129)
  • Online woordtrainer 3.1 / 3.2 / 3.3 

Slide 16 - Slide

Tschüss

Slide 17 - Slide