9.1 Grammatica_opdracht 1 + 3_Naamwoordelijk gezegde LES 2

Welkom!
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

9 Taalverzorging 4
Leerwerkboek B

7.1 Grammatica
Herhaling hoofdzin_bijzin_blz. 11 t/m 13
9.1 Grammatica
Uitleg nieuw onderdeel: Naamwoordelijk gezegde_blz. 79 t/m 81


Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Doel
Aan het einde van de les:
1) Weet je wat een naamwoordelijk gezegde is.
2) Kun je een naamwoordelijk gezegde herkennen in een zin.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan we doen?
1.  Herhalen hoofdzin_bijzin
2. Uitleg naamwoordelijk gezegde
3. Oefenen via LessonUp
4. Opdrachten maken

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Aantekeningen
Hoofdzin
Onderwerp en persoonsvormen staan naast elkaar.
Andere eigenschap: pv heeft een eerste of tweede plek in de zin (bijna altijd). 

HOOFDZIN Het schoolfeest (ow) was (pv) erg leuk, 
BIJZIN omdat mijn vrienden (ow) daar waren (pv).

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Aantekeningen
Bijzin
Tussen onderwerp en persoonsvorm staan meerdere zinsdelen.
Andere eigenschap: pv staat vaak achteraan in de zin.

HOOFDZIN Het schoolfeest (ow) was (pv) erg leuk,
BIJZIN omdat mijn vrienden (ow) daar waren (pv).

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Aantekeningen
Hoofdzin
Bijzin
Onderwerp - pv naast elkaar
Tussen onderwerp en pv kunnen meer zinsdelen staan
PV staat vooraan in de zin 
PV staat vaak achteraan in de zin 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat is de bijzin (in welk deel van de zin staan pv en onderwerp niet naast elkaar)?
'Zij gaan naar tennistraining als het niet te hard regent.'

A
'Zij gaan naar tennistraining
B
als het niet te hard regent.'

Slide 8 - Quiz

Het onderwerp (ik) staat niet naast de persoonsvorm (kan).
Hoofdzin-bijzin of bijzin-hoofdzin?:
Als ik de laatste trein mis , moet ik bij opa en oma blijven slapen.
A
hoofdzin-bijzin
B
hoofdzin-hoofdzin
C
bijzin-hoofdzin
D
bijzin-bijzin

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Schrijf op of de zin bestaat uit hoofdzin- hoofdzin, hoofdzin- bijzin of bijzin- hoofdzin. Kies het goede antwoord.

Ik weet dat ik soms lastig ben.
A
hoofdzin- hoofdzin
B
hoofdzin- bijzin
C
bijzin- hoofdzin

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de hoofdzin?
Aron twijfelt nog of hij bij zijn vader zal gaan wonen.
A
Aron twijfelt nog
B
of hij bij zijn vader zal gaan wonen

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

9.1 Naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet.
Zinnen waarin iemand iets is

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

werkwoordelijk gezegde - naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

werkwoordelijk gezegde - naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet. = Ik geef les.
Zinnen waarin iemand iets is. = ik ben docent.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

werkwoordelijk gezegde - naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.

Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

De leerling is boos geworden.

pv?
timer
0:30
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

De leerling is boos geworden.

ow?
timer
0:30
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
timer
0:30
A
doet iets!
B
nee, is iets!

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

werkwoordelijk gezegde - naamwoordelijk gezegde
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde. Ze zitten nooit allebei in de zin. 


werkwoordelijk gezegde: het onderwerp doet iets -> alle werkwoorden in de zin .
Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp is iets -> alle werkwoorden in  de zin + het naamwoordelijk deel

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

pv?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

ow?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.
ow: grammatica

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
timer
0:30
A
werkwoordelijk
B
nee, naamwoordelijk!

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.
ow: grammatica
ng: blijft [een moeilijk onderdeel]

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

koppelwerkwoorden (1/2)
In het Nederlands hebben we koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
het dunkt mij = het lijkt mij
 dat komt mij verdacht voor = dat lijkt mij verdacht
Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 
trucje!

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

koppelwerkwoorden (2/2)
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
Bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde kun je de koppelwerkwoorden met elkaar omwisselen. 
Ik ben docent. 
Ik word docent. 
Ik blijf docent. 
Ik blijk docent. 
Ik lijk docent. 
etc..

trucje!

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp
Een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp.
Kijk maar:
Ik / eet / een mandarijn.
ow: ik
wg: eet
lv: een mandarijn

Ik / ben / een mandarijn. 
ow: ik
ng: ben [een mandarijn]
lv: -


Slide 33 - Slide

This item has no instructions

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De ijverige Hendirk bleek de beste van de klas met wiskunde.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Sophie bleef na de les nog even zitten.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

LAATSTE
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De moestuin is een grote puinhoop geworden.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Aantekeningen
Naamwoordelijk gezegde
1) Bestaat uit een werkwoordelijk en een naamwoordelijk deel
2) Werkwoordelijk deel = alle werkwoorden in de zin
3) Naamwoordelijk deel = zegt iets over het onderwerp
4) In het werkwoordelijk deel staat altijd een koppelwerkwoord >
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Aantekeningen
Werkwoordelijk gezegde
1) Alle werkwoorden in de zin
2) Denk aan scheidbare werkwoorden (Ik maak de bedden op - wg = maak op)
3) 'aan het' + 'te' horen ook bij het werkwoordelijk gezegde (Ik ben huiswerk aan het maken - wg = ben aan het maken)


Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Aan het werk
Maken: opdracht 1 + 3, blz. 79 + 80
geen boek bij je?
online: grammatica 9.1: 1 + 3

Klaar?
Maak de opdrachten (voorin de klas)

Slide 39 - Slide

This item has no instructions