This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Welke stoffen geleiden de elektriciteit?
A
koper, goud, steen
B
Rubber, ijzer, koper
C
goud, zilver, brons
D
koper, ijzer, perspex
Slide 1 - Quiz
De stroomsterkte Kies de eenheid van de stroomsterkte
A
Volt
B
Ampère
C
Ohm
D
Watt
Slide 2 - Quiz
De eerste lamp heeft een stroomsterkte van 0.5A, wat is de stroomsterkte van de rest van de lampen?
A
0.5A
B
1A
C
0.25A
D
Kan je niet zeggen
Slide 3 - Quiz
De batterij levert een stroomsterkte van 450 mA wat is de stroomsterkte door de lampjes ?
timer
0:40
A
450 mA
B
150 mA
C
300 mA
D
1350 mA
Slide 4 - Quiz
Bereken de stroomsterkte in milli-Ampère als de stroomsterkte 0,15 A is.
A
1,5 mA
B
15 mA
C
150 mA
D
1500 mA
Slide 5 - Quiz
De totale stroomsterkte is ...
A
0,6 A
B
480 A
C
0,3 A
D
3,33 A
Slide 6 - Quiz
Bereken de stroomsterkte.
A
8,3 A
B
0,12 A
C
1200 A
D
112 A
Slide 7 - Quiz
De stroomsterkte in het linker lampje is 36mA Wat is de stroomsterkte door het rechter lampje ?
A
36 mA
B
12 mA
C
9 mA
D
4 mA
Slide 8 - Quiz
Spanning is een grootheid. Wat is de eenheid van spanning?
A
U
B
V
C
u
D
A
Slide 9 - Quiz
Wat is de spanning van de elektriciteit in onze huizen?
A
20 kV
B
380 kV
C
10 kV
D
230 V
Slide 10 - Quiz
Wat is de spanning in U?
A
3V
B
6V
C
9V
D
12V
Slide 11 - Quiz
Wat is de stroomsterkte?
A
2 A
B
3A
C
5 A
D
1,2 A
Slide 12 - Quiz
Wat is de totale spanning, als de spanning van een batterij 1,5 V is?
A
0V
B
1,5V
C
3V
D
4,5V
Slide 13 - Quiz
Wat is de totale spanning, als de spanning van een batterij 9V is?
A
0V
B
9V
C
18V
D
27V
Slide 14 - Quiz
Een weerstand is een component dat...
A
... licht geeft wanneer er stroom doorheen stroomt
B
... dat de grootte van de stroom beperkt
C
... stroom in een bepaalde richting doorlaat
D
... dat in waarde stijgt als de omgeving warm is.
Slide 15 - Quiz
Wat is de totale weerstand?
A
9
B
3
C
12
D
11
Slide 16 - Quiz
Wat is de totale weerstand van de 3 weerstanden?
A
200Ω
B
801Ω
C
1,8kΩ
D
Dat hangt van de spanning af.
Slide 17 - Quiz
Om in het donker op de Berkelbike te kunnen fietsen, gebruikt Stefan een hoofdlamp. Die doet hij met een elastische band om zijn hoofd. Aan de band zit een lampje van 2,4 V. Door het lampje gaat een stroom van 0,9 A.
Bereken de weerstand van het lampje bij deze spanning.
Slide 18 - Open question
Tussen de elektrodes loopt tijdens een stroomstootje een stroomsterkte van 300 mA (0,300 A) door de huid. De weerstand van de huid tussen de elektrodes is 700 Ω.
Toon met een berekening aan dat de gebruikte spanning 210 V is.
Slide 19 - Open question
Het symbool van Capaciteit is?
A
C
B
R
C
P
D
W
Slide 20 - Quiz
Formule voor capaciteit:
A
Capaciteit = spanning : stroomsterkte
B
Capaciteit = weerstand x tijd
C
Capaciteit = stroomsterkte x tijd
D
Capaciteit is geen formule voor.
Slide 21 - Quiz
Een accu kan 10 ampère voor 5 uur leveren. Bereken de capaciteit van de accu.
A
Capaciteit = 10 : 5 = 2 Ah
B
Capaciteit = 10 x 5 = 50 Ah
C
Capaciteit = 10 - 5 = 5 Ah
D
Capaciteit = 10 + 5 = 15 Ah
Slide 22 - Quiz
Een lampje dat 50 mA verbruikt kan op een volle batterij 16 uur branden. Wat is de capaciteit van de batterij?
A
C = 800 mAh
B
C = 1600 mAh
C
C = 3,125 mAh
D
C = 0,32 mAh
Slide 23 - Quiz
Een batterij wordt aangesloten op een lampje. Het lampje gebruikt 0,5 A. De capaciteit van de batterij is 7000 mAh. Bereken hoelang het lampje op deze batterij kan branden?
A
14 uur
B
3500 uur
C
3500000 s
D
14 000 uur
Slide 24 - Quiz
Vermogen
A
E
B
I
C
P
D
G
Slide 25 - Quiz
Wat is de eenheid van vermogen?
A
V (Volt)
B
I (Stroomsterkte)
C
W (Watt)
D
I (Ampère)
Slide 26 - Quiz
Het vermogen van een wasmachine is ... dan het vermogen van een telefoon.
A
Kleiner
B
Ongeveer hetzelfde
C
Groter
D
Kan je niet weten
Slide 27 - Quiz
wat is het vermogen van deze lamp?
A
230 V
B
50 Hz
C
460 W
D
kan je niet aflezen
Slide 28 - Quiz
Wat is het vermogen?
A
12 Watt
B
0,3 Watt
C
0,083 Watt
D
3 Watt
Slide 29 - Quiz
Wat is het vermogen?
A
230 Volt
B
0,3 Ampere
C
9 Volt
D
6 Watt
Slide 30 - Quiz
De elektrisch energie is 40 Joule. De lamp heeft 80 seconden aangestaan. Bereken het vermogen P.
A
2 Watt
B
1 Watt
C
3200 Watt
D
0,5 Watt
Slide 31 - Quiz
De formule voor het berekenen van de elektrische energie is?
A
E = P: t
B
E = P x T
C
E = p : t
D
E = P x t
Slide 32 - Quiz
Wat is de eenheid van elektrische energie
A
W
B
kW
C
J
D
Jh
Slide 33 - Quiz
Bereken de elektrische energie van een apparaat die 5 W gebruikt en 30 minuten aan staat
A
150 J
B
5 J
C
0,16 J
D
2,5 J
Slide 34 - Quiz
Een accu wordt opgeladen. Hiervoor is 600 J elektrische energie nodig. De accu wordt daarna aangesloten op een lampje. Als de accu leeg is, heeft hij 400 J elektrische energie aan het lampje gegeven. De hoeveelheid warmte die tijdens het opladen en ontladen ontwikkeld is, is dan:
A
200 J
B
400 J
C
600 J
D
1000 J
Slide 35 - Quiz
Een rekenmachine heeft een vermogen van 0,8 W en staat gedurende 12 minuten aan. Wat is de elektrische energie die verbruikt is?