Oefening grammatica zinsontleding hv2

Korte herhaling grammatica
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Korte herhaling grammatica

Slide 1 - Slide

Bijvoeglijke bepaling
Een bijvoeglijke bepaling zegt iets over het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort in de zin.
Voorbeeld bvb in bold:
de lieve kat
 de stomme vogel
 het leuke kind
 het mooie huis

Slide 2 - Slide

Wat is een bijvoeglijke bepaling ?
(bvb)
A
Een bepaling die meer informatie geeft over een zelfstandig naamwoord.
B
Een bepaling die bestaat uit één woord of meerdere woorden die meer informatie geven over wat in het gezegde wordt uitgedrukt.

Slide 3 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel dat je iets vertelt over tijd, plaats, richting, reden, hoeveelheid. Het geeft antwoord op de vragen wanneer, waar, waarheen, waarom, hoe hoeveel. 




Die jas kostte 150 euro. (hoeveel?)

Slide 4 - Slide

Voorbeelden bijwoordelijke bepaling
De bwb in elke zin is schuin.
Morgen gaan we naar de film. (wanneer?)
Mijn nichtje speelt in de tuin. (waar?)
Ze gaan op vakantie naar Corsica. (waarheen?)
Hij gaat niet naar school omdat hij ziek is. (waarom?)
We gaan met de trein naar Kopenhagen. (hoe?)
Die jas kostte 150 euro. (hoeveel?)

Slide 5 - Slide

Verdeel in zinsdelen:
De leerlingen van de tweede klas wilden extra oefenmateriaal op Classrom geplaatst hebben.

Slide 6 - Open question

De leerlingen van de tweede klas / wilden / extra oefenmateriaal / op It’s / geplaatst / hebben.
Bevat deze zin een werkwoordelijk (wwg) of een naamwoordelijk gezegde (nwg)?
A
wwg
B
nwg

Slide 7 - Quiz

Waarom is het een wwg?

Slide 8 - Slide

De leerlingen van de tweede klas / wilden / extra oefenmateriaal / op It’s / geplaatst / hebben.

Wat is de juiste benoeming van de zinsdelen?
A
lv/wwg/ond/bwb/wwg/wwg
B
ond/wwg/lv/bwb/wwg/wwg
C
ond/wwg/bwb/lv/wwg/wwg

Slide 9 - Quiz

Wat is de pv van de zin?
De leerlingen van de tweede klas / wilden / extra oefenmateriaal / op It’s / geplaatst / hebben.

Slide 10 - Open question

Mijn klasgenoten hebben wel vertrouwen in hun mentor.
in hun mentor =
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 11 - Quiz

Wij voetbalden vroeger altijd op straat.

op straat =
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 12 - Quiz

Vanmiddag liep de stier, een groot zwart beest, door de straten van Pamplona.

Hoe noemen we het deel 'een groot zwart beest'?

Slide 13 - Open question


Benoem het onderstreepte zinsdeel:

Op een klein eiland in de Atlantische Oceaan woont een Zweedse familie.

A
bijvoeglijke bepaling
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Quiz

Na de training gingen we wat drinken op het volle terras naast de club.
Verdeel in zinsdelen en benoem ze. (wwg / ond /bwb/ etc.)

Slide 15 - Open question

Toen de training was afgelopen, gingen we wat drinken op het volle terras naast de club.

naast de club =
A
een bijstelling
B
een bijwoordelijke bepaling
C
een bijvoeglijke bepaling

Slide 16 - Quiz

Ik reken dat wel uit op de achterkant van het luciferdoosje.

op de achterkant van het luciferdoosje=
A
voorzetselvoorwerp
B
bijwoordelijke bepaling

Slide 17 - Quiz

Mobiele telefoons worden steeds kleiner.
A
worden = wwg
B
worden kleiner = nwg

Slide 18 - Quiz

Engelse archeologen lijken erg blij te zijn met de vondst van de prachtige voorwerpen.
Verdeel in zinsdelen en benoem ze.

Slide 19 - Open question

Tijdens haar vakantie in Griekenland heeft Tessa leuke, Griekse vrienden ontmoet.

leuke, Griekse vrienden =
A
ond
B
lv
C
bwb

Slide 20 - Quiz

Mijn oom en tante / informeerden / naar de mogelijkheid van een vakantie naar Nederland.

naar de mogelijkheid van een vakantie in Nederland=
A
lv
B
bwb
C
vzv

Slide 21 - Quiz

Voorzetselvoorwerp 
Bestaat (net zoals een bijwoordelijke bepaling) uit één woord of meerdere woorden die meer informatie geven over wat in het gezegde wordt uitgedrukt. Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een voorzetsel dat je niet weg kan halen uit de zin.
Zoals:
op hopen
aan hechten
streven naar

Slide 22 - Slide

Grammatica blok 4
pagina 169
Maken:
opdracht 1
opdracht 2
Klaar? ga naar cambiumned https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/

Slide 23 - Slide