2.4 Zure en basische oplossingen

2.4 Zure en basische oplossingen
1 / 38
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

2.4 Zure en basische oplossingen

Slide 1 - Slide

Planning
  • Nakijken opgaven  2 t/m 7, 9 t/m 13 (vanaf blz 95)  
  • 2.4 Zure en basische oplossingen
  • Opgaven maken

Slide 2 - Slide

Nakijken opgaven 
2 t/m 7, 9 t/m 13
(vanaf blz 95)

Slide 3 - Slide

2
  • Een droge huid bevat te weinig talg (huidvet)

Slide 4 - Slide

3
  • Emulsie

Slide 5 - Slide

4
  • Een emulgator zorgt ervoor dat water en olie/vet met elkaar gemengd blijven. 

Slide 6 - Slide

5
  • a) Bv: water, zeep, keukenzout, geurstof, kleurstoffen, conserveermiddel. 
  • b) emulgator: zonder emulgator kan je het vet/talg niet verwijderen. 

Slide 7 - Slide

6
  • a) Zeep en schuurmiddel
  • b) Fluoride
  • c) Je tanden schoon polijsten

Slide 8 - Slide

7
  • Talg is vet en vet lost niet op in water

Slide 9 - Slide

9
  • Het zeep verwijderd de talglaag , je huid wordt te veel ontvet en daardoor droogt je huid uit. 

Slide 10 - Slide

10
  • Na het scheren bevat de huid te weinig talg/vet en is het dus uitgedroogd. 
  • Dan kan er het beste een vette/verzorgende crème worden gebruikt. 

Slide 11 - Slide

11
  • Shampoo, want de voornaamste ingrediënten zijn water, zeep en keukenzout. 

Slide 12 - Slide

12
  • Glucose (aq) --> melkzuur (aq)
  • Glucose uit frisdrank wordt in de mond omgezet in (melk)zuur en dat is schadelijk voor je tanden. 

Slide 13 - Slide

13
Bijvoorbeeld:
  • Het zuur blijft minder lang in de mond.
  • In korte tijd kan minder schade ontstaan / het zuur kan minder inwerken.
  • Er is minder lang contact tussen de frisdrank en het gebit

Slide 14 - Slide

Leerdoelen 2.4
  •  Je kunt van een aantal bekende oplossingen aangeven of ze zuur of basisch zijn.
  • Je kunt eigenschappen en toepassingen van zure en basische oplossingen noemen.
  • Je kunt het verband beschrijven tussen de concentratie van zure en basische  oplossingen en de pH.
  • Je kunt met een indicator bepalen of een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
  •  Je kunt veilig werken met chemicaliën met het gevarensymbool ‘niet mengen’.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Mengen
Schoonmaakmiddelen nooit met elkaar mengen.
  • Als je een zuur schoonmaakmiddel met een chloorbleekmiddel mengt, ontstaat er giftig chloorgas.
  • Als je chloorbleekmiddel met urine mengt ontstaat er ook giftig chloorgas: spoel dus eerst het bleekmiddel weg voor toiletgebruik.
  • Mengen van zure en basische schoonmaakmiddelen heeft geen nut; ze heffen elkaars werking op.


Slide 18 - Slide

Zure/basische/neutrale oplossingen
Zure reinigingsmiddelen
  • Reinigingsmiddel waarin een zuur is opgelost
  • Vb: huishoudazijn, ontkalkingmiddel, antikalkmiddelen en zoutzuur.
  • Doel: ontkalken; verwijderen van ketelsteen of kalkaanslag.
Basische reinigingsmiddelen
  • Reinigingsmiddel waarin een base is opgelost
  • Vb: gootsteenontstopper, ammonia, soda en zeep.
  • Doel: bevat vrijwel altijd zeepmoleculen, haalt vettig vuil weg.
Neutrale oplossingen: Als een oplossing geen zuur of base bevat.


Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Concentratie en de zuurgraad (in pH)
Zure oplossing: pH <7​
  • Hoe zuurder de oplossing, hoe lager de pH
Neutrale oplossing : pH =7​
Basische oplossing: pH > 7
  • Hoe basischer de oplossing, hoe hoger de pH

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Universeel indicatorpapier

Slide 26 - Slide

Maken: 3 t/m 13 (vanaf blz 103)

Slide 27 - Slide

3
  • a) Lager
  • b) Hoger
  • c) Lager
  • d) Hoger
  • e) rode

Slide 28 - Slide

4
  • a) Rood
  • b) Paars

Slide 29 - Slide

5
  • a) De keukenreiniger is basisch, want er staat 'ontvetter' op. 
  • b) A

Slide 30 - Slide

6
  • a) minder, lager, hoger
  • b) minder, lager, lager

Slide 31 - Slide

7
  • Basische producten verwijderen de vetlaag (talg) van je huid, waardoor je huid uitdroogt.

Slide 32 - Slide

8
  • Bijvoorbeeld:
  • Snijd een stukje van de appel af. Doe op de binnenkant (niet op de schil)een druppel rodekoolsap. Als het rodekoolsap rood kleurt, is de appelzuur.
  • Neem een stukje blauw lakmoespapier. Doe er een druppel sap van deappel op. Als het lakmoespapier rood wordt, is de appel zuur.
  • Neem een stukje universeel indicatorpapier. Doe er een druppel sap van de appel op. Aan de kleur die het indicatorpapier krijgt, kun je zien wat de pH is. Als de pH lager dan 7 is, is de appel zuur.
  • LET OP: de indicatoren fenolftaleïne en rood lakmoespapier zijn niet geschikt om een zuur aan te tonen

Slide 33 - Slide

9
  • Meet de pH van zoutzuur en van schoonmaakazijn (bijvoorbeeld met universeel indicatorpapier). De pH van zoutzuur zal lager zijn.

Slide 34 - Slide

10
  • Bijvoorbeeld:
  • Loes heeft geen gelijk, want de meest zure drank (Schweppes) heeft maar drie plustekens, terwijl Ice Tea (pH = 3,0) er wel vijf heeft en dus het gebit meer aantast.
  • Loes heeft geen gelijk, want de dranken met de meeste plusjes (Ice Tea en Red Bull) hebben niet de laagste pH.

Slide 35 - Slide

11
  • a) De pH van speeksel kun je in de grafiek aflezen op het punt dat 0 mL drank is toegevoegd.  Als je dit nauwkeurig doet, kom je op een pH van 7,5 of 7,6
  • b) Bijvoorbeeld:
  • • Het speeksel bevat dan steeds meer zuur uit de frisdrank.
  • • De pH van het speeksel wordt lager door het zuur uit de frisdrank.
  • • De frisdrank is zuur.

Slide 36 - Slide

12
  • Door het spoelen met drinkwater verdun je de hoeveelheid zuur, waardoor er minder zuur in je mond komt en de pH omhooggaat (in de richting van pH = 7)

Slide 37 - Slide

13
  • D

Slide 38 - Slide