1.4

Hoofdstuk 1
1.1 Kan jij kopen wat je wilt?
1.2 Hoe word jij beÏnvloed?
1.3 Je inkomsten en uitgaven
1.4 Wordt alles duurder?
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 1
1.1 Kan jij kopen wat je wilt?
1.2 Hoe word jij beÏnvloed?
1.3 Je inkomsten en uitgaven
1.4 Wordt alles duurder?

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
  • Hoe je een reservering berekent
  • Hoe je berekent wat het kost om een scooter te kunnen rijden
  • Wat het gevolg is van een stijging of daling van prijzen voor 
  • Hoe je een stijging of daling in procenten berekent

Slide 2 - Slide

Reserveren
Betekenis
  • Geld opzijzetten (sparen) om hier later grote of onverwachte uitgaven mee te betalen.   
  • Je reserveert vooral voor incidentele* uitgaven (vakantie, aanschaf duur apparaat).   
  • *incidenteel: af en toe
Formule
bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand
Voorbeeld
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.  

Hoeveel moet ze per maand reserveren? 

€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reververen.

Slide 3 - Slide

Kosten van een scooter
  • Welke kosten kun je hebben                                                                     wanneer je scooter koopt?
  • verzekering
  • kosten voor benzine 
  •  het verbruik en de prijs per liter 
  • onderhoud en reparaties
  • accessoires, zoals een helm en slot

Slide 4 - Slide

Koopkracht & inflatie
  • Wat zou Koopkracht zijn?
  • = de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.
  • Wat zou inflatie zijn?
  • Een gemiddelde stijging van de prijzen noem je inflatie.

Slide 5 - Slide

Inflatie
Inflatie = gemiddelde prijsstijging van alle prijzen bij elkaar

deflatie= gemiddelde prijsdaling van alle prijzen bij elkaar

Slide 6 - Slide

Voorbeeld
  • Als je loon in procenten                                                                     meer stijgt dan de prijs in procenten,                                                 neemt je koopkracht toe.


  • Met meer koopkracht neemt je welvaart toe: je kunt in meer behoeften voorzien.


Slide 7 - Slide

Voorbeeld Koopkracht
De prijzen stijgen met 2,5%.
Het inkomen van Harmen stijgt met 1,5%.
Stijgt of daalt de koopkracht van Harmen?

Het inkomen van Marcel stijgt met 3,5%.
Stijgt of daalt de koopkracht van Marcel?

Slide 8 - Slide

maken
blz. 1 t/m 10
Klaar?
Rekenopgaven

Slide 9 - Slide

Stijging of daling in procenten

Slide 10 - Slide

Stijging of daling
in 2017 was de Cartier planga  €1000,- 
in 2020 is deze Cartier planga €1400,- 
hoeveel is de prijs gestegen of gedaald in procenten?

Slide 11 - Slide

Uitwerking
nieuw- oud : oud x 100 = stijging of daling
€1400,-  - €1000,- : €1000,- x 100 =
€400,- : €1000,- x 100 = 40 % stijging


Slide 12 - Slide

in 2017 was de Cartier planga €1000,-
in 2020 is deze Cartier planga €1200,-
Hoeveel is de prijs gestegen?

Slide 13 - Open question

Als de prijs daalt met 2% en de inkomens dalen met 1,5%.
Is er sprake van.....
A
Koopkracht stijging
B
Koopkrachtdaling

Slide 14 - Quiz

Als de prijs daalt met 1,5% en de inkomens dalen met 2%.
Is er sprake van.....
A
Deflatie
B
inflatie

Slide 15 - Quiz

Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
budgetteren
B
restwaarde
C
reserveren

Slide 16 - Quiz

Lesdoelen
  • Hoe je een reservering berekent
  • Hoe je berekent wat het kost om een scooter te kunnen rijden
  • Wat het gevolg is van een stijging of daling van prijzen voor 
  • Hoe je een stijging of daling in procenten berekent

Slide 17 - Slide